Het duurde even maar ik kan weer bloggen. De
overgang van Queensland en Sydney naar Tasmanië kon niet groter zijn: van een
appartement van 158m2 en tenminste 30 graden Celsius gingen we naar een kampeerwagen van
6 x 2 meter en 20 graden Celsius. Ook deze keer bleken we een Winnebago te
huren; we doopten haar Winnie II (met de eerste reden we in 2014 in West
Australië rond). Het is een ruime wagen: Bernadette heeft een permanent
tweepersoonsbed achterin, mijn liefje’s bed in het midden van de auto bouw ik
’s avonds om als we de zithoek niet meer gebruiken en zelf lig ik, trucker, in
een permanent tweepersoonsbed recht boven de cockpit. Het leven op dit kleine
woonoppervlak verloopt harmonieus.
Tasmanië
doet mij sterk denken aan Nieuw-Zeeland maar ook aan Engeland van 60 jaar
geleden. (Wellicht zijn dat synoniemen?) Hier draait het vooral om natuur maar
die is minder ruig en afwisselend dan in Nieuw-Zeeland. Er zijn wel even zoveel
schapen te tellen. Tot nu toe zijn we nog niet omvergeblazen door de
vriendelijkheid van de plaatselijke bevolking of, zoals Bernadette het
verwoordde: ‘ik dacht dat Tasmanian Devils dieren zijn… maar het zijn mensen!’
Op de
eerste dag stonden we op een camping op Seven Miles Beach, niet ver van
hoofdstad Hobart. Mijn liefje probeerde daar maandenlang een plek te
reserveren. Ik weet niet hoeveel mails ze verstuurde, zonder ooit antwoord te
krijgen. Ook ik stuurde een mail aan de familie die de camping runt. Eveneens
tevergeefs. (Tenminste, dat dacht ik.) We vroegen aan de man van het
camperverhuurbedrijf of hij voor ons wilde bellen. Het lukte hem in één minuut een plek te
reserveren. We togen dus naar het betreffende park en namen plek 31 in, recht
tegenover de dumpplaats voor de chemische toiletten. Tja. Toen we ’s avonds terugkeerden
van een winderige strandwandeling hing er een envelop met mijn familienaam op
de inmiddels gesloten receptiedeur. Dat kon geen toeval zijn, die Nederlandse
naam moest bij mij horen! Ik opende de envelop en het bleek inderdaad de
bevestiging van een reserveringsverzoek van enkele maanden geleden te zijn.
Voor staanplaats 35. We namen niet de moeite om te verhuizen.
De
dag erna reisden we naar een van de hoger gelegen Nationale Parken in het
midden van het eiland, direct gelegen aan het Lake St. Claire op ruim 700 meter
hoogte en in de omgeving van Cradle Mountain, beiden UNESCO-werelderfgoed. We
zagen helaas veel dode dieren op de route ernaartoe. Het was wachten op de
eerste levende wallabie, een kleine kangoeroesoort; die hipten vanmorgen fris en fruitig over de velden. In de afgelopen dagen kiekte ik enkele mooie gevederde vriendjes.
We zaten op de berg tot vroeg in de
avond in het zonnetje, daarna zakte de temperatuur drastisch. Ik denk dat het
’s nachts 5 graden Celsius werd. Mijn neus die boven het dekbed uitkwam, was
steenkoud; mijn tenen die voor het open schuifraampje lagen, voelden als
ijsblokjes. We sliepen echter als prinsesjes! De dag erop maakte Bernadette een
wandeling van circa 4 uur langs het meer, deels door een tropisch regenwoud. Wij
volgden bijna twee uur een Aboriginal Trail door een zeer fotogeniek bos.
Het huidige Tasmanië heette oorspronkelijk Van
Diemen’s Land, naar de Hollandse kapitein die het eiland als eerste op de wereldkaart
zette. Maanden geleden las ik ter voorbereiding het dikke boek 'The Fatal Shore',
van auteur Robert Hughes over het ontstaan van wit Australië. Daarin wordt Tasmanië
the horrible rock in the south
genoemd. Alhoewel er veel Dutch colonial heritage is te vinden, waren het de
Britten die het eiland in de 18de eeuw inrichtten als strafkolonie voor
zwaarstgestraften uit het Moederland en voor degenen die, eenmaal in de
strafkolonie, een nieuwe misdaad begingen. Op die plekken ging het er niet
bepaald zachtzinnig aan toe. Ook waren er vele schermutselingen tussen de
kolonisten en de eerste bewoners van Australië, de Aborigines, die daar
tenminste 35.000 jaar vóór de witten met hun kano’s naartoe kwamen. De inheemse
bevolking trok aan het kortste strootje: op Van Diemen’s Land werden ze
compleet uitgeroeid.
Inmiddels zijn we terug aan de kust, op een
camping in de noordelijke plaats Beauty Point (voorbij Devonport). Wij zijn hier om
zeepaardjes met eigen ogen te zien en wellicht ook de platypus, het
vreemdogende vogelbekdier dat alleen in Australië voorkomt maar zeldzaam en
heel schuw is. We blijven de komende week aan de oostkust totdat Bernadette op
het vliegtuig stapt. We hebben nog een paar bijzondere baaien te gaan: Bay of
Fires en Wineglass Bay. Bovendien gaan we met Winnie op de ferry naar Bruny
Island. We zitten nu onder Winnie’s luifel, met een glaasje Tasmaanse wijn, een
Tasmaans kaasje (dit is dairy country) en onbespoten lokale kersen zo groot als
lodders. Plus wifi. Joehoe! We boekten nog een nachtje bij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten