Translate

donderdag 24 juli 2025

Ons Wajong*

Dit is weer een longread (van zo’n 8 minuten). De regelmatige lezer weet dat we dit voorjaar een merelnest in de tuin hadden. Het zat in de Stoute Jongens-boom die een goede verstopplek is. Het eerste bewijsstuk was een kapot eitje dat we onder de boom aantroffen. Iets later zagen we beide ouders druk in de weer met het aandragen van voedsel. Ze vlogen af en aan terwijl er kinderlijk gekwekker uit de boom opsteeg. Het kwam alsnog goed. 

Weer iets later zagen we een jonge merel op onze patio achter het huis zitten. Grijze snavel, donsachtige grijs-witte veren. De jongeling zat op het terras voor de schuifpui, koekeloerend naar binnen. We moesten echter weg dus we sloten de deuren naar de achterkant van het huis. Toen we terugkeerden en de deur openden, bleek de merel daar nog steeds te zitten, in een schaduwrijk hoekje. Dit diertje kon kennelijk nog niet hoog vliegen. Was er iets mis? Wat later in het seizoen zag ik het jonge dier weer en was ik in staat een close-up foto te maken. Toen ik die nader bestudeerde, zag ik dat er een wond aan het koppie zat, schuin boven het linkeroog. Uit het nest gevallen en verkeerd terechtgekomen? Aangevallen door een roofvogel? 

Na het verlaten van het nest kunnen jonge merels niet meteen vliegen. Ze zoeken dan beschutting in struiken, fladderen en springen een beetje op en neer. Ze worden in die fase nog door de ouders verzorgd. Na ongeveer een week kunnen ze wel vliegen. Er was dus iets aan de hand met onze jonge merel. Een merelmoeder kan twee of drie nestjes per seizoen hebben. Wellicht komt het vrouwtje op hetzelfde nest terug. Pa merel neemt de zorg voor de jongen op zich.

Merels zijn over het algemeen redelijk honkvast. Ze onthouden goede nestplekken en blijven vaak in dezelfde omgeving rondhangen. 

In een ander deel van de tuin hebben we een mussenbar, een kleine drinkplaats voor onze residente groep mussen, waarvan veel gebruik wordt gemaakt deze dagen. Die verdienen ons mededogen ook. Ik las dat er in Spanje in de afgelopen 20 jaar bijna zeven miljoen mussen zijn verdwenen! Die kleine, hoge drinkbak is niet geschikt voor een grotere merel met beperking. Dus we besloten een lage, wijde bak onder de Stoute Jongens te plaatsen. Dat bleek een goede zet: vanaf dag 1 werd er goed gedronken. Ze aarden naar hun gastvrouwen... 

Dagelijks snuffelt de merel tussen de bladeren onder de boom, op zoek naar wormen, insecten, spinnen en slakken; de favoriete hapjes. Tot nu toe vinden we donkerblauw-paarse poep (van bessen) op delen van het terras dus het diertje weet zich te voeden en blijkt honkvast. Af en toe zien we ook een volwassen merelmannetje rondvliegen, te herkennen aan de gele snavel en het inktzwarte verenkleed. Wij bieden onze kleine-gast-met-handicap, onze Wajongen, voorlopig een bed-bad-brood-regeling aan. *Wajong staat voor Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten. 

De wetenschappelijke naam voor de merel is ‘turdus merula’, eentje die in 1758 aan deze vogel werd gegeven in de tiende editie van ‘Systema Naturae’ van de bekende Zweedse natuuronderzoeker Carl Linnaeus. (Nee, hij was geen Hollander! Maar er is wel een link dus lees door, graag...) Hij introduceerde de zogenaamde binominale nomenclatuur. Elk levend organisme kreeg een tweedelige wetenschappelijke naam (Latijn): voor het geslacht en voor de soort (turdus voor lijster, merula voor merel.) Linnaeus was de eerste die principes opstelde voor het definiëren van alle natuurlijke geslachten en soorten, een uniform systeem van naamgeving voor alles dat leeft in de natuur. 

Een paar weken geleden luisterde ik tijdens mijn favoriete radioprogramma ‘Vroege vogels’ naar een verslag van een boek over natuur dat vorig jaar uitkwam. Ik vond de boekrecensie dermate interessant dat ik het e-boek downloadde. Inmiddels weet ik dat ditzelfde boek, getiteld ‘Every Living Thing. The Great and Deadly Race to Know All Life’ van de Amerikaanse auteur Jason Roberts dit jaar de prestigieuze Pulitzer Prijs voor Non-fictie won. De Nederlandse boektitel is ‘Al wat leeft’. 

En wat een interessant boek is het! Het gaat over de geschiedenis van twee belangrijke natuuronderzoekers en hun wetenschappelijke nalatenschap. Twee tijdgenoten die rivalen van elkaar werden. De ene is de Zweed Carl Linnaeus (1707-1778), de ander de Fransman George-Louis Leclerc de Buffon (1707-1788). Ze werden beiden in 1707 geboren, creatieve geesten, werkten keihard en gedisciplineerd aan een imposant oeuvre. Ze studeerden beiden geneeskunde en hadden allebei een ware missie. Ze kregen allebei een zoon (Carl de Jonge en Buffonet genoemd in de wandelgang) die niet stond te trappelen om in de voetsporen van pa te treden. Beide mannen lieten werk na dat tot vandaag de dag belangrijk is in wetenschappelijke kringen. Ze konden zelf geen wetenschappers worden genoemd omdat dat begrip pas opgang deed in 1833. In hun tijd stonden zij bekend als ‘savants’. 

Maar daar stopt de vergelijking. Op veel punten zijn ze tegengesteld aan elkaar. Linnaeus was steil als persoon en in de omgang, nogal met zichzelf ingenomen en onbescheiden (noemde zichzelf ‘Prince of Botany’). Buffon was charmant en sociaal maar liet zijn werk liever voor hem spreken. Linnaeus was arm, zat altijd krap bij kas. ‘Zijn blik was vol van planten maar zijn maag was vaak leeg’. Buffon kreeg grote sommen geld van de familie in de schoot geworpen. Domineeszoon Linnaeus was een religieuze man die de Bijbel als leidraad had en daaruit goddelijke inspiratie zei te ontvangen. Buffon werd aangeklaagd voor godslastering omdat hij beweerde dat de Aarde veel ouder was dan het boek Genesis (eerste boek van het Oude Testament). Linnaeus ontzegde zijn vijf dochters elke vorm van scholing, ze leerden genoeg in het huishouden. Buffons beste vriendin was een intellectueel die hij op vele fronten zijn meerdere achtte (Madame Suzanne Necker). 

Tot zover hun persoonlijkheden. Het boek gaat uitgebreider op hun karakters in. Roberts deed heel veel bibliografisch onderzoek waardoor het lekker leest. Nu verder over hun wetenschappelijke nalatenschap. 

Linnaeus was exponent van de systematiek. Hij vond dat als je de namen van dingen niet wist, je er evenmin kennis van had; dus bedacht hij namen. Hij deed nooit enig natuurexperiment. Hij was van mening dat het totaal aantal soorten door de tijd gelijk bleef. Hij was ervan overtuigd dat de natuur niet veranderde, niet kon veranderen omdat de Schepper zijn gereedschapskist al lang had opgeruimd en zijn werkplaats had gesloten. Hij zei ooit ‘there are no new species’.

Buffon daarentegen, was van mening dat de natuur zeer complex was, misschien wel te moeilijk voor de mens om te bevatten. Net als de mens zelf. Buffon was de school van het complexisme toegedaan. In zijn eigen woorden: “Er zijn geen eenvoudige principes. Alles is samengesteld.” Hij was van mening dat de natuur veranderde onder invloed van omgevingsfactoren. (Net als Charles Darwin bijna 100 jaar later!) Als naturalist experimenteerde hij voortdurend, ook met de verbeterde microscoop van de Nederlander Antonie van Leeuwenhoek die de weg vrijmaakte voor diepgravender microscopisch onderzoek.   

Het belangrijkste werk van Linnaeus is getiteld ‘Systema Naturae’ (1735), de eerste versie verscheen in 1730 en had tot doel planten te classificeren op grond van hun uiterlijke kenmerken. Zijn taxonomie is een hiërarchisch systeem van de begrippen rijk, stam, klasse, orde, familie, geslacht en soort. Buffon was groot tegenstander van dit te simplistische classificatiesysteem en de rigide toepassing ervan. Hij vond het te klinisch en het zou tot absurditeiten en inconsequenties leidden. Die mening verkondigde hij luid en duidelijk. 

‘Philosophia Botanica’, dat in 1751 werd uitgegeven, werd echter Linnaeus’ bestseller. Daarmee legde hij de basis voor zijn internationale bekendheid. Er was echter weinig filosofisch aan. In dit werk vind je de eerste gepubliceerde beschrijving van de binominale nomenclatuur, een reeks stricte principes voor de benaming van al dat leeft. Zijn voorgestelde manier werd al snel door andere botanici geaccepteerd en overgenomen en vormt nog altijd de basis van de soortenaanduiding, niet alleen van planten maar ook van andere organismen. Wat ik een leuk feit vind om te vermelden, is dat Linnaeus, liefhebber van chocola, de cacaoplant ‘theobroma cacao’ noemde, ofwel ‘eten van de goden’. (Het ging dus niet altijd om fantasieloze, klinische benamingen...) 

Linnaeus werkte van 1735 tot 1737 in de Hartekamp, een buitenplaats in Heemstede (Nederland). Hij was als privé-arts en naturalist in dienst van George Clifford, een rijke Amsterdamse koopman, directeur van de VOC en een planten- en tuinliefhebber. Deze botanische tuin beschreef hij in zijn boek ‘Hortus Cliffortianus’

Het schilderij van Jan Wandelaar hiernaast is een illustratie uit dat boek. Het beeldt Moeder Aarde (godin Gaia) uit, in het midden van het paneel. Aan haar voeten staan een pot met Cliffortia, een plant die Linnaeus vernoemde naar zijn broodheer. De buste op de sokkel linksboven zou van Clifford zijn. Een jonge god Apollo, met het hoofd van Linnaeus, stapt naar voren. Hij brengt licht in zijn linkerhand en werpt met zijn rechterhand de sluier van duisternis rond de godin weg. 

De Hartekamp was toentertijd een belangrijk botanisch centrum en de tuin was een van de meest toonaangevende van Europa. Linnaeus noemt zijn tijd daar een van de gelukkigste van zijn leven. Later werd hij professor aan de universiteit van Uppsala en directeur van de botanische tuin van de instelling. Hij omringde zich daar met jonge studenten die werkten als zijn assistenten en die hij (onbescheiden) ‘de apostelen’ ging noemen. Ze werden er (bijna) allemaal op uitgestuurd om aan internationale natuurexpedities deel te nemen. Vaak met de dood tot gevolg. Na de dood van Linnaeus zelf verkocht zijn echtgenote de uitgebreide verzameling van drie natuurrijken (planten, dieren en mineralen) voor een habbekrats aan een Engelse amateur-naturalist. De Hartekamp bestaat nog steeds. Het is nu een Rijksmonument en de buitenplaats is openbaar toegankelijk. De Hartekamp is ook een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Onze Wajongen zou daar zijn longen uit zijn lijfje zingen! 

Buffon werd in 1937 aangesteld als beheerder en naturalist van de Jardin du Roi in Parijs, de Koninklijke Tuin van Lodewijk XV. Hij begon met het verwerven van meer land en verdubbelde de tuinen uiteindelijk in omvang, tot aan de oevers van de Seine. Hij vormden de tuinen om tot een vroeg prototype van de moderne botanische tuin, gewijd aan wetenschap, onderwijs en exposities. Om dit te bereiken, haalde hij een team van vooraanstaande wetenschappers uit alle belangrijke vakgebieden bij elkaar, waaronder iemand die een predarwinistische evolutietheorie bedacht. Buffon was de enige van de twee die over het uitsterven van soorten schreef; een foutje in Gods Grote Werk? (Hij dacht het niet...)

Hij speelde een sleutelrol in natuuronderzoek en ontwikkelde een grote interesse in alle vormen van natuurgeschiedenis en -filosofie, die hij samenvatte in een reeks omvangrijke encyclopedische boeken. Hij stelde de 38-jarige kunstenares Madeleine Françoise Basseporte aan als hoofdillustrator. Zijn ‘Histoire des Animaux’ (Geschiedenis van de dieren, 1749) en ‘Théorie de la Terre’ (Theorie van de aarde, 1749) werd gevolgd door het 35-delige ‘Histoire Naturelle, Générale et Particulière’ (1749 en daaropvolgende jaren), dat hem de titel prins der natuuronderzoekers opleverde. De eerste drie delen waren bestsellers, het maakte hem tot ‘celebrity savant’. De tuin van de koning werd tijdens de Franse Revolutie omgedoopt tot ‘Jardin des Plantes’; zo heet het nog steeds. Daar vind je nu het standbeeld van Buffon dat door Jean Marius Carlus werd vervaardigd.

De geschiedenis van beide naturalisten en een groot deel van hun herbariums zijn behouden voor de eeuwigheid. Deze dubbelbiografie is naast een levensbeschrijving van twee historische figuren, twee antagonisten, ook een meeslepende beschrijving van ideeën en kennis over de aarde en de natuur. Absolute aanrader!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten