Volgende week krijg ik het
boekenweekgeschenk persoonlijk overhandigd. Dan krijgen we namelijk een logée die
het in haar reistas meebrengt. Ik vroeg haar een papieren boek van mijn lijstje
mee te brengen. Het is van de Catalaanse schrijver Jaume Cabré (1947), getiteld
‘De bekentenis van Adrià’ dat onlangs in het Nederlands werd vertaald. Alhoewel
mijn kennis van de Spaanse taal aardig is, lees ik -nog- geen Spaanse literatuur.
Voor kranten draai ik mijn hand niet om. Ik probeerde het met romans en poëzie maar
het geeft mij geen voldoening: ik ben teveel bezig met het opzoeken van woorden
en te weinig met de inhoud.
Cabré is Catalaan en schrijft
in die taal; het lezen van een Catalaanse roman is voor mij nóg moeilijker dan een
Castiliaanse! Ik kwam deze auteur op het spoor door een interview met hem in
NRC Handelsblad van februari jongstleden. De interviewer noemt het boek “een
kolossale roman die de hele Europese geschiedenis wil verbinden.” Dat is niet
niks… tegelijkertijd is het typisch iets voor mij: een werk met historische èn literaire
aspiraties. Het gaat over het kwaad door de eeuwen heen. Antisemitisme en
intolerantie blijken centrale thema’s in het boek. Het is een dikke pil van 700
bladzijden dus ik kan even vooruit.
In de online Volkskrant van
deze week las ik een artikel van de hand van een docent Nederlands aan een
journalistiekopleiding die van mening is dat het niet goed gaat met het boek.
Nederlandse jongeren lezen steeds minder en zeker geen literatuur of
kwaliteitskranten. Dit is volgens hem vooral het gevolg van een gebrek aan
receptieve taalvaardigheid. Veel jongeren zijn niet meer in staat zelfstandig
een iets langere en complexere tekst te lezen. Zelfs studenten aan de
journalistiekopleiding waaraan Slagter lesgeeft, lukt het in vele gevallen niet
een serieus achtergrondartikel te lezen. Dat komt door een gebrek aan
concentratie. “Maar als je van een tekst veel woorden niet kent, de beeldspraak
niet begrijpt en grammatical constructies niet volgt, moet je
concentratievermogen wel heel groot zijn om de tekst uit te lezen.”
Een taal leren gaat niet
vanzelf. Hoe slechter jongeren thuis Nederlands leren, hoe meer les ze daarin
op school moeten krijgen. In het MBO, waar de meeste jongeren naartoe gaan, is taalles
in de afgelopen 25 jaar teruggebracht tot 1 uur per week (!) en het wordt
zelden door bevoegde neerlandici gegeven. De journalist is van mening dat veel
jongeren over een verbijsterend geringe woordenschat beschikken. Het meest
alarmerend vindt hij het onvermogen om de grammaticale structuur van
samengestelde zinnen te begrijpen. Dat vind ik op mijn beurt schokkend!
Deze week deed ik mee aan het
online (inter)nationale onderzoek naar de omvang van de Nederlandse woordenschat.
De betreffende test is een initiatief van de Nederlandse publieke omroepen NTR
en VPRO en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
Marc Brysbaert en Emmanuel Keuleers, taalonderzoekers aan de Universiteit Gent,
hebben de leiding over het onderzoek.
Alvorens aan de test te
beginnen, dien je enkele demografische gegevens (anoniem) te verstrekken: leeftijd,
geslacht, opleiding, talenkennis en… of je links- of rechtshandig bent?! Dat
laatste intrigeerde mij dusdanig dat ik de heren een mail stuurde met de vraag
waarom. Tot op heden kreeg ik geen antwoord.
Tijdens de test verschijnen 100
bestaande en niet-bestaande woorden op het scherm waarvan je moet aangeven of
je ze herkent of niet. Ik was niet ontevreden over mijn resultaat; als ‘talig’ mens
en semi-professionele lezer heb ik iets hoog te houden. Na de test kun je in
detail zien waar het goed en fout ging. Mijn liefje verging het anders
maar dat is logisch voor iemand die niet
verblikt of verbloost bij het gebruik van woorden als ‘strakdag’ (een dag met
strakblauwe lucht) en ‘sudokoelie’ (iemand die dagelijks zware puzzelarbeid
verricht). Dat in mijn lijst van bestaande maar niet-herkende woorden een ooruil
voorkomt, neem ik muzelluf kwalijk als liefhebber van gevederde vriendjes!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten