Translate

zondag 18 februari 2024

Je gram halen

Laatst las ik een boeiende autobiografie van een van mijn favoriete Nederlandse auteurs, Jan Brokken. Het is getiteld ‘In het huis van de dichter’ en gaat over de vriendschap die ontstond tussen de auteur en de geniale Russische concertpianist Youri Egorov (1954-1988). Jan Brokken is zeer belezen qua Russische literatuur en, als zoon van een  dominee, van jongs af aan pianospeler en kenner van klassieke muziek. Dat maakt deze vriendschap hecht. 

Het is een aangrijpend levensverhaal. Egorov was een getalenteerde pianist die in het Westen vijf levens leefde en twee gezichten had: aardig en boosaardig, gevoelig en hard, innemend en angstaanjagend. Hij vluchtte als 20-jarige van achter het IJzeren Gordijn. Hij verliet zijn vaderland niet vanwege anti-communistische ideeën maar omdat hij al op jonge leeftijd wist dat hij homoseksueel is. Hij wilde zichzelf en zijn familie niet in gevaar brengen dus hij besloot huis & haard te verlaten. 

Dit is een goede plek om aan te geven hoezeer ik ben geraakt door de plotselinge en verdachte dood van Aleksej Navalny (47), Poetins grootste politieke tegenstander en een indrukwekkend mens. In het verafgelegen Russische strafkamp FKU IK-3. (Dat kan niet anders dan F*ck You betekenen...) In het huis van de moordenaars. Deze dappere Rus en zijn gedachtengoed zal niet worden vergeten.    

Via Italië komt Egorov in Amsterdam terecht. Daar leeft hij zich uit. Hij wil alles meemaken dat voorheen verboden was, leeft op de rand van de vulkaan: gay scenes in binnen- en buitenland (o.a. New York), drugs, zware sigaretten, dranklust, gokken, een Nederlandse lover (Jan Brouwer), contact met dubieuze Amsterdamse vriendjes, onenightstands, dark rooms, een schatje in elk stadje waar hij optreedt. Ondertussen krijgt hij impresarios, optredens in beroemde concertgebouwen over de hele wereld, vliegen met de Concorde, de jetset, een eigen vleugel als geschenk van Nederlandse mecenassen en een internationaal platencontract (EMI). Hij verdient veel geld met zijn muziek en wordt op termijn officieel ingezetene van Monaco. 

Youri Egorov ontwikkelde hiv en daarna aids. Door deze toentertijd nog levensbedreigende ziekte leed hij herhaaldelijk aan hersenvliesontsteking en het maakte hem zo goed als blind. Hij overleed op 33-jarige leeftijd in Amsterdam, temidden van goede vrienden, op een door hemzelf gekozen dag en tijdstip (euthanasie). Jan Brouwer verzorgde zijn geliefde en was aan zijn zijde tot de laatste ademtocht. Jan Brokken kon het als vriend niet over zijn hart verkrijgen bij dat afscheid aanwezig te zijn. Nog geen twee maanden later overleed partner Jan aan aids.   

In dit boek schrijft Brokken op enig moment dat een goede jeugdvriend van hem, Rinus-Jan, homoseksuele zoon van de burgemeester van Rhoon, zijn geboortedorp verachtte om diens bekrompenheid. Later, als student in Amsterdam, kwam deze jeugdvriend op een zondag naar de plaatselijke protestantse kerk met zijn homovriendje (een politicus van de toenmalige CHU) waar hij zijn gram wilde halen te midden van het vrome volk. Dat vond ik nogal herkenbaar... 

Het Westland, het glastuin bouwgebied in Zuid-Holland waar mij wieg stond, komt al jarenlang negatief in de publiciteit vanwege conservatisme en onwilligheid. Mijn oudere zussen en ik werden daar geboren, we brachten er onze jonge jaren door. Twee van hen bleven er wonen als volwassenen, nummer drie verhuisde naar een dorp verderop in het Westland. Twee van hen overleden in hun geboorteplaats. Kennelijk konden ze niet van het dorp loskomen, voelden zij zich daar beschermd en geborgen. (Zelf wist ik niet hoe snel ik er moest wegwezen.) Afgezien van veel vriendjes & vriendinnetjes in de buurt, een doorgaans leuke lagereschooltijd op een goede school, rolschaatsen, knikkeren, landje-pikken, zwemmen en slootje springen, koester ik zelf geen warme herinneringen aan het Westland. 

Mijn vader werd daar geboren en woonde er zijn hele (zij het te korte) leven, mijn moeder niet. Zij kwam uit het oosten des land en emigreerde naar het Westen voor de liefde. Ze was ‘import’, zoals ze daar destijds werd genoemd. Als dochter van de directeur van een Twentse textielfabriek en als cheffin van een naaiatelier liet ze haar familie en een goede baan achter om met mijn vader te gaan leven. Dat gebeurde nadat mijn vader uit Indonesië terugkeerde. (Terwijl mijn vader als dienstplichtig militair in Nederlands-Indië was tijdens de politionele acties, trouwden ze met de handschoen.) 

Mijn joviale pa was een graag geziene man in de lokale gemeenschap. Hij kwam uit een groot arbeidersgezin, was relatief ontwikkeld en had een brede interesse.  Hij nam volop deel aan het maatschappelijke leven, was lid van verenigingen en had vrienden waarmee hij wekelijks kaartte (bridge). Gelukkig sprak hij niet zo lelijk als menig andere autochtoon; dat had ik niet kunnen verdragen. Brokken noemt dat in een ander boek ‘alsof de woorden uit de klei moe[s]ten worden getrokken’. Het grijs van de lucht weerspiegelt in hun eigen grauwheid.    

Mijn moeder sprak het Westlandse dialect geheel niet en was ook geenszins van plan dat ooit te gaan doen. Hierdoor burgerde ze nooit helemaal in, bleef ze min of meer een buitenstaander. Wie van buiten komt, stuit op een muur van wantrouwen en achterdocht in dit soort traditionele gemeenschappen. Zij had weliswaar goede relaties met een aantal buren maar werd door andere  autochtonen als ‘uit de hoogte’ getypeerd. Dat was ze niet maar ze kon met dat predikaat leven, denk ik. Ze wende nooit volledig aan de Westlanders om haar heen. Ook dat is herkenbaar. 

Zelf vond ik hun manier van denken en leven nogal bekrompen. Ik kreeg de verhalen mee, als nakomertje in het gezin. Hoe meneer pastoor bij mijn ouders langskwam. Het was hoog tijd dat er een baby kwam... Ook de regelmatige afwezigheid van mijn moeder in de kerkbanken was reden voor een huisbezoek. Een strict besef van religie hangt samen met een strenge moraal. 

Zelf kreeg ik als kind ook met bekrompenheid te maken. Op de typische vraag “van wie ben jij er een?” noemde ik de naam van mijn vader aanvankelijk maar op enig moment niet meer. Ze bekeken het maar. Liever ging ik anoniem door het dorp. Ik weet niet van welke ouder ik de ontluikende antipathie voor regels kreeg maar het zat er bij mij al vroeg in. Ik had ook een bloedhekel aan het geroddel, verachtte het dialect, voelde geen behoefte om te aarden in een traditionele gemeenschap. Nog steeds kom ik niet graag in het Westland... Progressief zijn in een oerconservatief en conventioneel Westland was en is geen sinecure. 

In een ander boek, zijn debuutroman ‘De provincie’, beschrijft Jan Brokken het leven op een eiland in de Hoekse Waard pakkend. Bewoond door beperkte plattelanders, dorpelingen die erg zijn gehecht aan hun eigen mensen en hun eigen gewoonten. Hoofdpersonage Frank verliet het dorp voorgoed ‘om iets te worden’; hij koos voor een andere wereld, met minder regels en meer onzekerheden. Zijn twee beste vrienden (die elkaar al hun leven lang kennen) bleven op hun geboortegrond, gedoemd om te mislukken. Wie van hen het beste af is, blijft echter als vraag boven deze roman hangen. Goed boek, het werd in 1991 verfilmd. Thom Hoffman, Pierre Bokma en Gijs Scholten van Aschat speelden de drie vrienden.   

Vrijheid bestaat maar niet in zo’n dorp. Toen ik naar de middelbare school ging in Den Haag, voelde dat als een ontsnapping uit het bedompte. Het werd dragelijker, ik kreeg meer lucht. Daar waren mijn klasgenoten en vrienden heterogener, qua kleur, interesse en achtergrond. Ik sloot snel vriendschap met een Haagse en bracht daarna de meeste tijd met haar door, in de stad en aan het strand. Al vroeg wist ik dat mijn seksuele voorkeur uitging naar meisjes. Daar moest je in het Westland niet mee aankomen. (In Den Haag was er destijds een COC en had je homocafés.) De gemeente Westland schrapte vorig jaar het jongerenspreekuur van de GGD over seksualiteit. De LGBTQI-gemeenschap kan daar anno 2024 nog steeds niet op brede steun rekenen. 

Vorige week las ik een interessant artikel in De Volkskrant over de sectoren die we in de Nederlandse maatschappij kunnen missen als kiespijn. Ze veroorzaken meer overlast dan ze voordelen opleveren. Het gaat om de glastuinbouw, de vleesverwerkende bedrijven en de distributiecentra. 

De president van De Nederlandse Bank, Klaas Knot, zette onlangs de zaken op scherp door in een praatprogramma op tv deze drie sectoren te benoemen en te stellen dat we een einde moeten maken aan economische activiteiten waarbij onder de kostprijs wordt gewerkt. Hij is bepaald niet de enige die dat vindt. Ook de commissie Van Zwol die gaat over de demografische ontwikkeling in Nederland stelde hetzelfde. Die commissie keek naar de schaarste die het land inmiddels zoveel parten speelt: gebrek aan hoogwaardige arbeid, gebrek aan fysieke ruimte, de grote vraag naar arbeidsmigranten (veelal ongeschoold), de uitstoot van CO2 en stikstof en de druk op het elektriciteits- en wegennet. 

Mijn aandacht ging met name uit naar het Westland. (Dit lijkt hét moment om mijn gram te halen!) De Westlandse glastuinbouw slurpt ruimte, energie en menskracht. Ruim 10.000 hectare Nederlands grondgebied is ermee bebouwd, zo’n 0,2% van de totale oppervlakte. Een groot gedeelte van dit areaal, ruim 4.400 hectare, ligt in het Westland, een zeer gewilde locatie in de Randstad. 

Dit Westland trekt door de glastuinbouw een grote wissel op omliggende gemeenten. Van de 113.000 mensen die op piekmomenten in de kassen werken, is meer dan de helft afkomstig uit het buitenland. Deze goedkope arbeidsmigranten brengen voor een belangrijk deel de nacht door in Haagse wijken en rondom Rotterdam, waar overbewoning overlast veroorzaakt. In Den Haag zijn velen klaar met de gemeente Westland, omdat die de huisvesting van arbeidsmigranten binnen de eigen gemeentegrenzen steeds dwarsboomt. En dan zei een meerderheid in de gemeenteraad van het Westland onlangs ook nog dat ze de Spreidingswet niet gaan uitvoeren. Tja. Deze gemeente vangt al jarenlang geen enkele asielzoeker op. Het Westland is een PVV-bolwerk. Het bracht de meeste stemmen van het land uit op de extreemrechtse Geert Wilders. Niks om trots op te zijn. 

Foto: Pieter Musterd

Dat Nederland kon uitgroeien tot een tuinbouwkampioen is grotendeels te danken aan het tot voor kort beschikbare goedkope Groningse gas. Nog altijd is deze sector goed voor eentiende van de nationale gasconsumptie. Daarmee zijn ook forse fossiele subsidies gemoeid, waaronder een verlaagd energietarief en een vrijstelling voor tuinders wanneer zij via hun eigen energie-installaties elektriciteit aan het net leveren. 

In euro’s uitgedrukt, heeft de glastuinbouw jaarlijks zo’n 7,9 miljard toegevoegde waarde voor de economie; dat komt neer op 1% van het bruto binnenlands product. Van alles dat daar in de kassen groeit, verdwijnt circa 85% naar het buitenland. De vaak gehoorde verdediging dat het Westland een groot deel van West-Europa voedt en dat dit toch ook toegevoegde waarde heeft, is onjuist: 45% van hen teelt bloemen en planten, voornamelijk bestemd voor de export. Het is dus hoog tijd dat de maatschappelijke kosten en baten van de Glazen Stad worden afgewogen. Veel van die kosten worden nu niet in rekening gebracht. Zodra de Nederlandse overheid dat wel gaat doen en dit zogenaamde beprijzingstekort een rol gaat spelen in de calculaties, zal er vanzelf een economische selectie plaatsvinden, is de verwachting.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten