Translate

dinsdag 4 mei 2021

Dit zijn de namen

In de aanloop naar vandaag, Dodenherdenking in het vaderland, las ik artikelen over het nieuwe Holocaust Namenmonument (HNM) dat momenteel in de voormalige Jodenbuurt van Amsterdam wordt geïnstalleerd. De verwachting is dat het dit najaar wordt geopenbaard. Jammer dat het niet vóór vandaag klaar kon zijn. Het ontwerp van het monument is van de hand van de Amerikaans-Joodse architect Daniel Libeskind (1946), tevens de architect van het Joods Museum in Berlijn en dat in Kopenhagen.

Beide ouders van de in Polen geboren Libeskind zijn Holocaust-overlevenden. Het gezin bleef na de oorlog nog elf jaar in Polen wonen (!), verhuisde daarna naar Israël om tenslotte in de Verenigde Staten te belanden. Deze gelauwerde architect werd ook uitverkoren om zijn ontwerp van het nieuwe World Trade Center in New York (na 9/11). Dat staat er inmiddels maar dat ken ik nog niet van dichtbij.

Wel bezochten mijn liefje en ik de Joodse musea en het Holocaust-monument van hierboven, in voorgaande jaren. Libeskinds ontwerpen maakten veel indruk, zowel door hun expressieve vormen als door de oorverdovende stilte die om de gebouwen en kunstwerken hangt. Lopend door het museum in Kopenhagen en de teksten lezend, leerde ik hoe goed de Denen tijdens de oorlog ‘hun’ Joden beschermden. Dat was helaas een heel ander verhaal in Nederland; de mensen die deugden niet te na gesproken. Het is geen toeval dat communisten en gereformeerden, wier leven sterk door ideologie en geloof werd beheerst, waren oververtegenwoordigd in het Nederlandse verzet.

Vorig jaar stelde koning Willem-Alexander, in zijn toespraak op de Dam tijdens de eerste Dodenherdenking in coronastijl (zonder publiek), de retorische vraag of zijn overgrootmoeder, koningin Wilhelmina, meer had moeten doen voor de Nederlandse Joden en Joden van elders in Nederland ten tijde van de bezetting door de nazi´s. Niet met zoveel woorden maar dat was wel de strekking. Mijn vaderland is bepaald niet op zijn best als het gaat om de erkenning van zwarte bladzijden in de geschiedenis; dat geldt ook voor het koloniale verleden. Elk land heeft de eigen problemen. 

Toen kunstenaar Jaap Kaas na WO II op verzoek van de Joodse gemeenschap in Nederland -wat ervan over was- een kunstwerk ontwierp waarmee de weggevoerde Joden werden herdacht, werd dat afgewezen omdat het omstreden was. De toenmalige koningin Wilhelmina vond namelijk dat de Joodse gemeenschap dankbaar moest zijn voor de bescherming die het kreeg van de Nederlandse overheid. Tja. 

Het Amsterdamse herdenkingsmonument van Libeskind, aangelegd op het Weesperplantsoen, komt er na een slepend traject van 14 jaar alsnog. Omwonenden maakten bezwaar tegen de plek, de bomenkap en de omvang van het bouwwerk (250 meter lang). Het monument is opgebouwd uit bakstenen met daarop de namen van, door de nazi´s gedeporteerde en vermoorde, personen van Hollandse bodem. De stenen staan opgesteld in een labyrintische structuur en vormen van bovenaf vier Hebreeuwse letters die in herinnering aan’ betekenen. 

De totstandkoming van het monument verliep (verloopt) niet zonder slag of stoot. Vorige week las ik een Volkskrant-artikel over twee amateurhistorici die er alles aan doen om fouten in de namen op het monument te voorkomen. Dat doen zij vanuit een rechtvaardigheidsgevoel en “een zorgplicht tegenover mensen die het slachtoffer zijn geworden van de naziterreur en van de onverschilligheid van veel Nederlanders.

Dit monument zal herinneren aan ruim 102.000 slachtoffers van de Shoah: Nederlandse Joden, Sinti en Roma, en Joden die vóór de oorlog een veilig heenkomen in Nederland zochten. Van deze mensen is vaak weinig meer behouden gebleven dan een naam in een steriel bevolkingsregister. Bij het eerbetoon aan hen mogen geen fouten worden gemaakt. 

Jacques Grishaver, voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité en initiatiefnemer van het Namenmonument, meent echter dat fouten onvermijdelijk zijn, gezien de omvang van de volkerenmoord en de hiaten in oude archieven. Als je zeker wilt zijn dat er geen fout in zit, komt er nooit een monument. We doen met allerlei instanties zo zorgvuldig mogelijk ons werk, maar daarmee zullen fouten nooit volledig kunnen worden voorkomen.” Bij de uitvoering van het monument wordt rekening gehouden met fouten. Zo worden de naamstenen niet gemetseld maar verlijmd; die zijn zo gemakkelijker te verwijderen of te vervangen. Om toekomstige aanvullingen te kunnen aanbrengen, wordt bovendien een extra –vooralsnog lege– muur opgetrokken en worden 40.000 blanco stenen achter de hand gehouden.

Al die maatregelen kunnen echter niet voorkomen dat namen ten onrechte op de wand verschijnen of daarop juist ontbreken. Dennis Koopmans, een van die amateurhistorici, heeft twijfels bij 900 namen in de database van het Auschwitz Comité. Koopmans grootmoeder van vaders kant was Joods. Die oudtante  overleed in juni 1945, na verblijf in verschillende naziconcentratie- en vernietigingskampen (waaronder Auschwitz), in de Franse bezettingszone van Duitsland. Haar naam mag niet op de wand, daarover is het Auschwitz Comité duidelijk:

De namen die op het Holocaust Namenmonument zullen worden vermeld, zijn van Joden die vanuit Nederland zijn vervolgd en gedeporteerd, alsmede gedeporteerde Nederlandse Joden woonachtig in andere landen, die in kampen van de Nazi´s zijn vermoord, alsook zij die zijn omgekomen door honger of uitputting tijdens transporten en dodenmarsen en waar geen graf van bekend is. Aldus de definitie van het comité. 

De oudtante, Schoontje Becht-Beugeltas, heeft een graf op het ereveld van Frankfurt en mag om die reden niet met haar naam op het Amsterdamse monument. Daarmee zou haar achterneef zich kunnen verzoenen als er geen sprake zou zijn van inconsequenties. De naam van Schoontjes echtgenoot Philip verschijnt wel op de wand. Hij overleed in kamp Theresienstadt en heeft geen graf… maar hij was niet Joods. Hij was dus per definitie geen slachtoffer van de Shoa. 

Koopmans ongenoegen nam verder toe toen hij ontdekte dat van tien andere Joodse slachtoffers op hetzelfde ereveld als waar zijn oudtante ligt begraven, er drie wèl een naamsteen in Amsterdam krijgen. Hetzelfde geldt voor het gros van de ongeveer 700 personen die tijdens de bezetting in doorgangskamp Westerbork  overleden, veelal aan ziekte of ouderdom. Na crematie werden hun stoffelijke resten bijgezet in de muur van de Joodse begraafplaats in Diemen. Zij kregen dus een graf. Desalniettemin zullen zij alsnog een plek krijgen op het Namenmonument. Dat schuurt. Koopmans diende een verzoek- en bezwaarschrift in omtrent zijn oudtante maar kreeg tot nu toe nul op rekest van het Auschwitz Comité.

Het minste dat Nederlandse Holocaust-slachtoffers postuum verdienen, is een correcte naamsvermelding op de monumenten die voor hen werden en worden opgericht. Daarmee ging het al zo vaak fout dat Koopmans zich hardop afvraagt of het nieuwe Nederlandse monument niet beter kan worden gemodelleerd naar het Berlijnse Holocaust Mahnmal: een verzameling stenen zónder opschrift. Bij nader inzien gaat hem dat toch te ver. De namen op de stenen in Amsterdam zijn van wezenlijk belang. Hen is immers alles al afgenomen. 

In de aanloop naar deze dag begon ik aan het boek Bij ons in Auschwitz. Getuigenissen van Arnon Grunberg (1971). Bepaald geen lichte maar wel indringende kost. De regelmatige lezer herinnert zich wellicht dat ik als literatuurwetenschapper onderzoek deed naar zogenaamde Holocaust-literatuur. Het gaat om literatuur die tijdens de Tweede Wereldoorlog in concentratie- en vernietigingskampen werd geschreven door ooggetuigen: Joodse personen die de naziterreur aan den lijve ondervonden.

Mijn onderzoek ging onder andere over de vraag of je over de ervaringen van de Holocaust, van de Shoa, dient te zwijgen of niet. Daarmee begint ook Grunberg zijn boek. Ik zag bekende argumenten voor en tegen voorbijkomen. ‘Je zou moeten zwijgen, je zou moeten verstommen maar je mag niet zwijgen. Het verstommen kan geen antwoord zijn op het ongehoorde.’ 

Ook kampliteratuur is literatuur. Het is ook juist indringend omdat het literaire waarde heeft. In sommige van deze getuigenissen was zelfs plaats voor lyrisch en poëtisch taalgebruik. Dat was een kracht die mensen, die als onmensen werden behandeld, in leven hield.

Daarna volgt in Grunbergs boek een beschrijving van kamp Auschwitz, dat uitgroeide tot symbool van de vernietiging van de Europese Joden. ‘Dat begint met gebruikte gebouwen en tweedehands prikkeldraad (p. 13-14). Auschwitz was namelijk een voormalige Poolse legerbasis. Op 27 april 1940 besluit Himmler dat daar een concentratiekamp moet komen. In eerste instantie wordt het kamp gebruikt om verstandelijk gehandicapte personen in Duitsland te doden door vergassing. Een op de vijf verstandelijk gehandicapten werd daar in het jaar 1941 vermoord maar álle Joodse verstandelijk gehandicapten overkwam dat lot. Dat was de prelude van de Endlösung, het plan van nazi-Duitsland voor de systematische genocide op het Joodse volk. Deze vernietiging van de Europese Joden in Auschwitz-Birkenau begon laat (begin 1942) maar ging langer door dan elders. Van maart 1942 tot november 1944 werden daar tussen 1 miljoen en 1.1 miljoen Joden vermoord.

Grunberg neemt ooggetuigenverslagen in zijn boek op van mensen die morele getuigen worden genoemd (naar de Israëlische filosoof Avishai Margalit): zij zagen niet alleen wat er gebeurde in het kamp maar waren er zelf slachtoffer van. Zij nemen een bijzondere positie in die niemand anders kan innemen. Het gaat om bekende auteurs als Elie Wiesel, Primo Levi, Imre Kertész, Jean Améry, M.S. Arnoni en Tadeusz Borowski. De auteur meent dat chronologie belangrijk is: eerst de aankomst (in kamp Auschwitz), vervolgens de selectie, daarna de vergassing, of het overleven en dan de schaamte, de schuld.

Hij voegt er ander werk aan toe van mij onbekende ooggetuigen: Wieslaw Kielar, Filip Müller en Zalman Gradowski. Zij waren Joodse mannen die bij het Sonderkommando van Auschwitz te werk werden gesteld. De SS dwong hen de doden uit de gaskamers te halen, het goud uit hun monden te verwijderen en de lijken naar de crematoria te brengen. Om de drie maanden kwam er een nieuwe groep. Bijna niemand van deze groep overleefde de oorlog. Primo Levi zei dat dat het uitvinden van het Sonderkommando de meest demonische daad van de nazi´s was. Van degenen van hen die Auschwitz overleefden, pleegden velen zelfmoord. De schaamte en schuld waren voor hen te groot. 

Ook de getuigenissen van Miklós Nyiszli (Joodse patholoog-anatoom, assistent van Mengele) en Hannelore Grünberg-Klein, de moeder van de auteur, komen aan de orde. Zij is de enige vrouwelijke stem in dit boek. (In mijn eigen onderzoek is dat aan Etty Hillesum en Liana Millu.) Grunberg liet enkele ooggetuigenverslagen speciaal voor dit boek in het Nederlands vertalen. Hij meent dat begrip en inzicht komen vóór troost.

Bij ons in Auschwitz valt niet samen te vatten, net zoals de ervaringen door niet-ooggetuigen niet of nauwelijks kunnen worden bevat. Al las ik er veel over, wat zich in Auschwitz afspeelde moet steeds opnieuw onder ogen worden gezien. Wie uit het raam kijkt, kan Auschwitz-Birkenau op heldere dagen zien liggen…

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten