Translate

donderdag 3 februari 2022

Words matter

Eerder deze week las ik in de Volkskrant een ingezonden lezersbrief over de term ‘tot slaaf gemaakte’ versus ‘slaaf’. De schrijver, een man uit Utrecht, vond de wijziging onzin van de woke-beweging. Hij schreef dat de vervanging van het woord door een minizinnetje geen verbetering was voor onze onderlinge communicatie. Hij noemde dat een politiek machtsgreepje. En veel van die greepjes zouden de wurggreep maken waarmee woke mensen de cultuur bij de strot hebben. (Aldus de briefschrijver.) Hij meende dat daar de huidige polarisatie vandaankomt. 

Het primaire doel van het veranderen van dit soort terminologie is niet per se om intermenselijke communicatie te bevorderen al is dat mooi meegenomen. Nee, het gaat om inclusiviteit; taal mag mensen nooit uitsluiten. ‘Slaaf is geen zelfstandig naamwoord zoals vrouw of kind; het woord heeft per definitie een negatieve connotatie. Slaaf ben je niet als je wordt geboren, slaaf word je gemaakt. (Al waren er kinderen die als slaaf werden geboren als hun moeder slavin was tijdens de bevalling.) De langere versie van het woord geeft duidelijk aan dat er sprake is van machtsmisbruik. Persoon X maakte een medemens tot zijn of haar slaaf; tot een ondergeschikte, een tweederangsburger. Zelf heb ik daarom geen moeite met het begrip tot slaaf gemaakte’. Het is beter. Daarnaast  viel mij het gebruik van de verkleinwoorden in de brief op.

Op 11 februari a.s. opent een grote tentoonstelling in het Amsterdamse Rijksmuseum, getiteld Revolusi! Indonesië onafhankelijk’. (Die loopt t/m 5 juni.) De titel van deze tentoonstelling is eveneens de titel van een boek dat de Belgische cultuurhistoricus David van Reybrouck (1971) publiceerde in 2020. Ik vond en vind het sprekend dat een Belg -dat wil zeggen geen Nederlander- dit boek schreef over de koloniale geschiedenis van Nederland in Nederlands-Indië. Van Reybrouck werkte vijf jaar aan dit lijvige, indrukwekkende werk. Ik las het om uiteenlopende redenen.

In de aanloop naar deze tentoonstelling was er een hoogoplopende kwestie met betrekking tot het gebruikt van het woord ‘bersiap’ (dat betekent ‘sta paraat’ in Bahasa Indonesia). Deze term werd als strijdkreet gebruikt door jonge Indonesische vrijheidsstrijders tijdens de periode na de Japanse bezetting van het toenmalige Nederlands-Indië. Mensen die destijds vrijkwamen uit Japanse strafkampen en anderen die zij voor collaborateurs met de vijand hielden, werden aangevallen. Daarbij vonden duizenden personen de dood. 

De Indonesische historicus en gastcurator van het Amsterdamse museum Bonnie Triyana (hoofdredacteur van Historia.ID) schreef in NRC dat deze term niet zou worden gebruikt in deze tentoonstelling “[..] omdat bij het begrip altijd primitieve, ongeciviliseerde Indonesiërs als daders van de gewelddadigheden worden opgevoerd, wat niet geheel vrij is van rassenhaat.” Hij is van mening dat de wortel van het probleem ligt in het onrecht dat het kolonialisme creëerde.

Het museum besloot anders. Directeur Dibbits antwoordde met “wij leggen de term uit en voorzien hem van historische context.” Ik ben het eens met Triyana´s opmerking dat de oorzaak van deze gewelddadige onlading ligt in het kolonialisme van Nederland. Als die personen in deze tentoonstelling zouden worden omschreven als primitieve, ongeciviliseerde Indonesiërs’ zou ik dat zeker racistisch en beledigend vinden. Ik vind Dibbits zijn reactie echter goed en vertrouw erop dat die historische context feitelijk en zorgvuldig wordt geschetst. Je moet termen niet verbannen maar kritisch beoordelen. Zelf zou ik het juist woke vinden als over deze specifieke fase in de strijd om de Indonesische onafhankelijkheid niets zou worden vermeld. 

Volgens de stichting KUKB, die volgens haar website opkomt voor slachtoffers van Nederlands kolonialisme en rechtzaken voert tegen de Nederlandse staat, is de term racistisch en stigmatiserend. Daarom deed de stichting aangifte van discriminatie en groepsbelediging tegen het Rijksmuseum, tegen museumdirecteur Taco Dibbits en curator Harm Stevens. Voor de goede orde: in Indonesië is de term ‘bersiap’ in deze context onbekend. De Federatie Indische Nederlanders (FIN) deed op haar beurt aangifte tegen Triyana wegens groepsbelediging. Hij zou volgens de FIN geen oog hebben voor de ellende van de mensen die destijds onder deze gewelddadigheden leden. 

Ik weet niet bij wie KUKB en FIN aangifte deden. Politie? Meldpunt Discriminatie? College voor de Rechten van de Mens? Hoe het ook zij dat gaat wel even duren. De afloop ervan zal niet bekend zijn vóór opening van de tentoonstelling maar ik houd de vinger aan de pols. 

Onlangs downloadde ik de onderzoekspublicatie ‘Woorden doen ertoe’. Als mens van taal (maar niet van staal) realiseer ik mij dat al mijn hele leven. Dit lezenswaardige document is het resultaat van een onderzoek door het Tropenmuseum in Amsterdam, het Afrika Museum nabij Nijmegen, het Museum voor Volkenkunde in Leiden en het Wereldmuseum in Rotterdam. Hun uitgangspunt is: museumobjecten zijn tijdloos maar hoe we erover praten niet. 

Niet alle essays in dit document waren even interessant maar er viel veel te lezen. Een aantal essayschrijvers pleit voor meer aandacht voor taalgebruik. Het gaat erover hoe de gebezigde taal eraan bijdraagt dat groepen zich verbonden voelen met de samenleving (ook bekend als inclusiviteit). De behoefte om de voortzetting van structureel racisme een halt toe te roepen, ontmoet de behoefte aan het documenteren van de geschiedenis. Collectiedatabases van musea bevatten vaak woorden en formuleringen die stereotype-bevestigend zijn voor, of die als respectloos, beledigend of discriminerend worden ervaren door mensen en culturen die door musea worden gedocumenteerd. 

Men moet zich dus ervan bewust zijn dat taalgebruik mensen kan uitsluiten. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van woorden als koppensneller, neger, hermafrodiet, zigeuner, slaaf, dwerg en mongool. Die zijn beledigend en moeten worden vermeden. En Amerika en Australië werden niet ‘ontdekt’ door Columbus, Willem Janszoon en Abel Tasman. Op die continenten leefden al duizenden jaren lang inheemse volkeren. Wel waren zij de eerste Europeanen die er voet aan wal zetten. We moeten ons steeds afvragen welke wereldbeelden we verspreiden door ons taalgebruik.

Een auteur van een ander essay schrijft over andere subtiele maar belangrijke verwijzingen, gerelateerd aan tijd en perspectief. In dit geval betreft het de keuze voor het gebruik van de tegenwoordige tijd en verkleinwoorden bij beschrijvingen. Kuitbanden van koppensnellers beschrijven in de tegenwoordige tijd suggereert dat koppensnellen nog steeds gebeurt terwijl dit halverwege de 19de eeuw verdween. Daarnaast impliceert het gebruik van verkleinwoorden dat iets minder waard wordt gevonden. Dit gebeurt ook in algemenere zin, denk bijvoorbeeld aan volwassen vrouwen die als ‘meisjes’ worden omschreven. 

Een andere auteur vraagt zich het volgende af. Waren de onderdrukte en gekoloniseerde mensen die vochten voor hun onafhankelijkheid in Amerika en Afrika ‘rebellen’ of ‘vrijheidsstrijders’? Waren de oorlogen van 1945-1949 in voormalig Nederlands-Indië politionele acties of een Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog? Refereert de naam ‘politionele actie’ niet uitsluitend aan het perspectief van de Nederlandse kolonisator? Ze 'politionele acties' noemen, is een eenzijdig perspectief op wat koloniale onderwerping was en verzwijgt het geweld dat de Nederlandse staat daar pleegde.

Een medewerkster van het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMVW), de overkoepelende organisatie voor het beheer van een aantal etnografische musea in Nederland, oppert een oplossing voor deze en andere taalkwesties. In de thesaurus van een museum kan wel op een aanstootgevende term worden gezocht zonder dat die zichtbaar is maar het zoekresultaat verwijst naar de voorkeursterm. Dus Inuit voor eskimo, zwarte persoon voor neger, Sinti voor zigeuner, Indo-Europeaan voor Indo, enzovoort. Wat men hiermee wil laten zien is dat aandacht voor taalgebruik niet is bedoeld om de geschiedenis beter voor te stellen dan ze werkelijk was; het is geenszins bedoeld om die ‘op te schonen’. Het gaat om de erkenning dat de betekenis en connotatie van woorden in de loop der tijd (kunnen) veranderen. 

De bij dit onderzoek betrokken musea ontwikkelden een woordenlijst met uitleg waarom bepaalde woorden gevoelig liggen of discutabel zijn, met voorstellen hoe ermee om te gaan binnen de museumpraktijk. Deze woordenlijst, die werk in uitvoering is, moet niet worden gezien als een kant-en-klare lijst met ‘slechte’ en ‘goede’ woorden. Musea leggen objecten vast uit de geschiedenis, ze verhalen over wat er gebeurde in het verleden. Woorden en normen over taalgebruik veranderen voortdurend in de loop van de tijd. Als musea inclusieve instituten willen zijn, dan moeten zij zich bewust zijn van hoe en waarom die veranderingen plaatsvinden.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten