Translate

zaterdag 11 januari 2025

Sommige Nederlanders blikten naar het oosten

Dit wordt de eerste longread van 2025! Er was veel ophef in de aanloop naar de openstelling van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, het digitale archief dat wordt beheerd door het Nationaal Archief in Den Haag. Die ophef is er nog steeds en zal nog wel even aanhouden. Ik volg de berichtgeving over dit onderwerp op de voet; als liefhebber van geschiedenis en als speurneus. 

CABR is het grootste en meest beladen oorlogsarchief in Nederland. De volledige openstelling stond gepland voor 1 januari 2025 maar werd uitgesteld. De Autoriteit Persoonsgegevens maakte bezwaar uit privacy-overwegingen. Het zou nog in leven zijnde getuigen en nabestaanden van daders kunnen schenden. 

De minister van OCW (zijn naam is Eppo) besloot daarop dat de namen in het archief wel openbaar mochten worden maar de bijbehorende dossiers niet. Een besluit dat tot nóg meer ophef leidde in de afgelopen dagen. Critici van deze besluiten menen dat de Autoriteit en het ministerie onterecht het individuele boven het maatschappelijke belang stelden. De bekende historicus Ad van Liempt, schrijver van vele boeken over verraad, jodenjacht, verzetshelden en collaborateurs, vindt het ook een gemiste kans. 

Medewerkers van project ‘Oorlog voor de rechter’ werkten vijf jaar aan de digitalisering van dit archief. Iedere week werden (en worden) circa 150.000 pagina’s handmatig gescand. De verwachting is dat men nog tot 2027 bezig zal zijn met de afronding. Dat men afgelopen week ook nog 25.000 namen uit de lijst met vermeende collaborateurs verwijderde, is evenmin positief. We hebben nu te maken met een krakkemikkig archief-op-een-kier. Ik ben voor volledige openstelling, zonder voorbehoud. 80 jaar na de oorlog (!) moet Nederland ook dit aspect van zijn onverkwikkelijke oorlogsverleden maar eens onder ogen zien. En wellicht zeg ik het ten overvloede maar als nazaat ben je niet verantwoordelijk voor de wandaden van je (voor)ouders. 

Direct na de Tweede Wereldoorlog werden dossiers van 425.000 Nederlanders aangelegd. Van collaborateurs, daders en verdachten. Leden van de NSB, verraders van ondergedoken Joden en verzetsmensen, Nederlandse SS-ers en Nederlanders in vrijwillige Duitse krijgsdienst. Een half miljoen dossiers in kaartenbakken en dossierdozen; 38 miljoen pagina’s. Achter elkaar gelegd wel 32km lang. 

Toen ik vorig jaar het Holocaust-museum in Amsterdam bezocht, hing daar de zwart-wit foto van een Nederlands gezin. Vader, moeder, kinderen; misschien ook nog een oma of tante erbij. Ieder van hen met opgeheven rechter arm (nazi-/NSB-groet) de binnenrollende Duitse bezetter begroetend. Geen prettig beeld maar het staat in mijn geheugen gegrift. 

Dit onderdeel van de Nederlandse geschiedenis is echter niet zwart-wit. Er wordt weliswaar gesproken over goede en foute Nederlanders maar er zijn veel grijstinten in dit verhaal. Dat stelt historicus en medewerker van het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Holocaust en Genocidestudies) Ewoud Kieft.

Eén verhaal bleef mij altijd bij in dit verband. Dat van de joodse Ans van Dijk (1905-1948). Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd zij verraadster van 200 joden en hun helpers, 133 van hen werden daardoor vermoord in vernietigingskampen of kwamen om in concentratiekampen. Van Dijk werd collaborateur van Bureau Joodsche Zaken van de Sicherheitsdienst (SD) in Amsterdam. 

Door de anti-Joodse maatregelen van de bezetter verloor Van Dijk in november 1941 haar ‘Joodse onderneming’ (dameshoedenwinkel). Vanaf dat moment leidde ze een illegaal leven: ze handelde in goederen uit Joodse inboedels en verzorgde onderduikadressen voor joden. Zelf droeg ze geen jodenster, bemachtigde een vals persoonsbewijs en verfde haar haar. In 1943 werd zij zelf verraden op haar onderduikadres. 

Ze werd voor een -schier onmogelijke- keuze gesteld: zelf op transport naar een vernietigingskamp in de Oost of samenwerken met de Duitse bezetter (verrader worden). Ze koos voor het laatste. Van slachtoffer werd zij dader. Ze werd onder andere als cel-spion ingezet. Na de bevrijding werd ze gearresteerd (juni 1945). Haar zaak begon in februari 1947 voor het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. Ze toonde veel berouw maar dat mocht niet baten. Zij is de enige vrouw die ter dood werd veroordeeld en daadwerkelijk werd geëxecuteerd. Van Dijk was lesbisch. Deskundigen menen dat dit aspect en het jood-onvriendelijke klimaat in het Nederland van toen in haar nadeel werkten. 

In het gedigitaliseerde CABR-archief vind je feitelijke rechtzaken en veroordelingen maar ook verdenkingen, individuele bekentenissen en verklaringen van omstanders. Slechts 15% van de daders in de Tweede Wereldoorlog verscheen voor de rechter of een tribunaal en werd veroordeeld. 

In de eerste weken na de bevrijding werden honderdduizenden mensen opgepakt en geïnterneerd onder verdenking van collaboratie met de Duitse bezetter. Het was van groot belang dat zo snel mogelijk werd uitgezocht wie van deze mensen moest worden veroordeeld, en wie onterecht vastzat. Verdachten werden verhoord en getuigenissen werden afgenomen. Ander bewijsmateriaal werd onder enorme tijdsdruk, in chaotische omstandigheden en met te weinig middelen en personeel, verzameld. 

‘Hoe vind je de waarheid over daders en slachtoffers in een archief dat werd samengesteld voor rechtszaken, vol tegenstrijdige verklaringen, getuigenissen en beschuldigingen? Kunnen we op basis van dit archief wel concluderen wie ‘fout’ was en wie niet? Of hebben we straks meer vragen dan antwoorden?’ Aldus Kieft tijdens een recente lezing. 

Onlangs voerde ik een gesprek met Britse vriend Pat over goed en fout in oorlogstijd. Hij is minstens zo geïnteresseerd in geschiedenis en de Tweede Wereldoorlog als ik maar hij heeft een andere ervaring: zijn Vaderland werd nooit bezet. Als naoorlogse kreeg ik verhalen over de oorlog met de paplepel ingegoten. Een collaborateur was een fout mens, zo iemand maakte een verkeerde keuze. Punt uit. Pat was daarover minder uitgesproken. We weten toch niet waarom iemand tot zo’n daad kwam? Misschien kon hij of zij niet anders? Moeten we niet eerst alle feiten kennen? Dat is zo maar er waren zoveel anderen die destijds geen foute keuze maakten. Collaboratie is en blijft een foute daad, wat mij betreft. We gingen in goede harmonie uiteen. ‘We agreed to disagree’. 

Ik ken verhalen over Nederlandse (jonge)mannen die tijdens de oorlog door de Duitse bezetter werden opgeroepen voor de ‘Arbeitseinsatz’. Mannen uit door Duitsland bezette gebieden werden gedwongen om in de oorlogseconomie van de nazi’s te gaan werken, ter vervanging van Duitsers die als soldaten aan het front dienden. Mijn vader en die van mijn liefje negeerden die oproep(en) en doken onder. Voor hen was gedwongen tewerkstelling bij de vijand geen optie. Er deden wilde verhalen de ronde, onder andere dat hij met een rietje in de mond onder water in de slootrand lag. Geen idee hoe feitelijk dat was.   

Anderen besloten wel aan de oproep van de Duitse bezetter gehoor te geven of meldden zich vrijwillig aan; met uiteenlopende drijfveren. De omstandigheden in Nederland leken voor sommigen uitzichtloos waardoor zij hun heil zochten in het buitenland. Weer anderen werden lid van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) en kozen expliciet voor een toekomst in Oost-Europa. 

Waren deze Nederlanders ‘pioniers’ die de toekomst van Nederland in het Oosten voor ogen hadden? Waren zij resolute nationaal-socialisten die een plek zochten in het nieuwe Europa? Zagen ze geen andere uitweg? Of waren zij gewoonweg gelukzoekers en opportunisten? Collaboratie als daad is nooit goed te praten, vind ik. 

Ik las en lees veel over de Tweede Wereldoorlog. Over de kolonisatie van het Oosten werd weinig geschreven maar wel door historicus David Barnouw (1949). Er bestaan ook dossiers in het Nationaal Archief en bij het NIOD. 

Van de Nederlandsche Oost-Compagnie had ik zelf niet eerder gehoord. De NOC N.V. werd opgericht in juni 1942. Een maand later werd de organisatie officieel vermeld in de Nederlandsche Staatscourant. In de statuten stond ook het doel vermeld. Volgens artikel 2.1. was dat ‘het verrichten van werkzaamheden van elken aard op economisch gebied in de gebieden in het Oosten van Europa’. Dit doel, de kolonisatie door Germaanse pioniers uit Nederland, paste in de nazipolitiek van verovering van Lebensraum en de germanisering van die gebieden.  

Het NOC had alleen het recht om Nederlandse boeren en handwerkers daarheen uit te zenden. Zij moesten vakbekwaam en gezond zijn, moesten beschikken over ‘een pioniersgeest, verantwoordelijkheidsgevoel en de wil om vooruit te komen’. (Aldus de wervingsfolder.) De organisatie werd gefinancierd door De Nederlandsche Bank en de Nederlandse Staat (!), maar ook de stadsraden van Amsterdam en Rotterdam leverden een financiële bijdrage. M.M. Rost van Tonningen, plaatsvervangend leider van de NSB en toenmalig directeur van de Nederlandsche Bank, werd door Seys-Inquart aangesteld als president. 

Duitsland vocht volgens diezelfde Seys-Inquart, Reichskomissar van de nazi’s in Nederland, voor het behoud van de Europese beschaving. (Dat horen we nu ook uit menig rechts-extreem keeltje...) Hij riep: ‘Nederlanders, blikt naar het oosten’ en benadrukte dat Nederlanders al 800 jaar naar het oosten trokken. Dat zij als broedervolk ook voorstander waren om daar de Europese cultuur te verdedigen. Zo konden ze meebouwen aan de toekomst van hun kinderen. De NOC zond Nederlanders uit naar verschillende landen. De plaatsen waar ze terechtkwamen, waren Riga (Letland), Rowno en Zhytomyr (Oekraïne) en Wilna (Litouwen). De Nederlanders die naar die oorden vertrokken, waren voornamelijk afkomstig uit Noord- en Zuid-Holland; ongeveer 50% van het totaal aantal uitgezondenen. 

Men werd in principe voor zes maanden uitgezonden, NOC had de mogelijkheid die arbeidsduur te verlengen. De persone in kwestie hadden de keuze tussen een werkweek van 48, 60 of 72 uur. Aan hen werden veel toezeggingen gedaan. Ze zouden voor hun afreis worden getraind, zouden salaris X ontvangen voor hun diensten in het Oosten en ter plaatse over voldoende voedsel (bereid door Nederlandse koks) en kleding beschikken. Huisvesting was gratis en in vaste gebouwen en barakken. Dat pakte voor menigeen slechter uit. Vaak kregen ze ook niet de baan die hen was toegezegd. Deze en andere tekortkomingen bij de NOC zorgden ervoor dat de aanmeldingen niet al te hoog opliepen. Van de drie miljoen die men verwachtte, zijn er uiteindelijk tussen 1942 en 1944 1.661 Nederlanders uitgezonden. 

Met het oprukken van de Russen tegen het einde van de oorlog kwam de NOC onder druk te staan. In december 1944 werd Rost van Tonningen door NSB-leider Mussert ontslagen. Na de bevrijding van Nederland door de geallieerden werd de NOC geliquideerd. Rost van Tonningen werd na de oorlog opgepakt en opgesloten in de gevangenis van Scheveningen. Hij wachtte zijn veroordeling niet af, pleegde daar zelfmoord. Deze NSB-er staat wel op de indexlijst in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging maar hij heeft geen dossiers. (Hoezo niet?!) Zijn echtgenote Florrie, bekend als de ‘zwarte weduwe’, werd na de oorlog onder curatele geplaatst en haar drie zonen onder toeziend voogdij. Tot haar dood ontving zij een weduwepensioen van de Nederlandse Staat. Zij verdedigde het nationaalsocialistische gedachtegoed tot het einde van haar leven. Zij overleed in 2007. 

Kwalijke types, onfrisse organisaties, dubieuze activiteiten, onverkwikkelijke verhalen. Foute boel.

De tv-documentaire 'De oorlog die nooit ophoudt' van Lex Runderkamp (NPO) is  indringend maar zeer het bekijken waard. Hij besteedde vijf jaar aan het volgen van personen die het archief indoken. Het werden drie verhalen over verzet, verraad en vervolging. Luister en kijk vooral naar het verhaal van de familie van Stephanie Biesheuvel.    

Geen opmerkingen:

Een reactie posten