Momenteel lees ik het boek ‘Schelpen en beschaving’ van de in Nederland geboren blinde evolutiebioloog Geerat Vermeij die op jonge leeftijd met zijn familie naar Amerika emigreerde en thans hoogleraar is aan de Universiteit van Californië in Davis. In zijn boek laat Vermeij zien hoe natuur en de menselijke beschaving het gevolg zijn van evolutionaire principes.
Niet alleen is het boek intellectueel uitdagend, het is ook uiterst leerzaam en helder geschreven. ‘Schelpen vormen een microkosmos waarin de universele economische relaties van concurrentie en samenwerking zich in al hun complexiteit ontvouwen’. Mooie beschrijvingen waarmee het boek vol staat. Na lezing zal ik anders naar schelpen en hun (eerste en vaak tweede!) bewoners kijken. Het uiterlijk van een schelp toont wat het schelpdier meemaakte. Hoe dik is de schelp, hoe groot is de opening, welke functies heeft de schelp, wat leeft erin en wat erop? Onvolmaaktheid spreekt en dat spreekt mij aan.
Het is bovendien aanstekelijk om iemands passie voor schelpen en schelpdieren op elke bladzijde te proeven. Een passie die ik ook voel sinds mijn kindertijd en die ik graag met anderen deel. Vermeij schrijft ‘een gen voor natuurgenot bestaat waarschijnlijk niet maar het plezier in en de kennis over dingen in de vrije natuur die mijn familieleden hadden, werkten zeker aanstekelijk.’ Onlangs gaf ik Yudha een zakje schelpen waarmee hij hopelijk plezier gaat beleven aan het kijken naar en het zoeken van schelpen.
Als naslagwerk haalde ik mijn ‘Natuurhandboek van Schelpen’ tevoorschijn, een encyclopedie die ik in 1994 voor mijn verjaardag kreeg. Achterin trof ik een Volkskrant-artikel uit 2002 aan met de titel ‘Gevoel voor schelpen’. En raad eens over wie? Jawel, diezelfde professor dr Geerat Vermeij, de grootste schelp(dier)enkenner van de wereld. Toeval bestaat niet!
Vorige week maakte ik bij laag water een lange strandwandeling naar het Westen. Op die route vond ik een aantal fraaie (dode) schelpen die ik mee naar huis nam. Zelfs een kleine mijterslak die ik nog niet eerder had gezien.
Ik vond ook iets dat ik niet meenam maar wel fotografeerde. Het waren twee witte bolletjes, iets groter dan een golfbal. Ik knielde erbij neer en raakte ze aan: ze veerden mee, waren zacht en sponsachtig. Ik draaide een van die bolletjes voorzichtig om. Naast witte, zachte stekels was er niets te zien. De bolletjes hadden wel een zwart staartje. Even dacht ik dat het jonge exemplaren van een blow fish waren maar waar waren de ogen en de mond dan?!
De vondst hield mij dermate bezig dat ik mij na enkele dagen wendde tot deskundigen van Naturalis en Museon. Mensen met wie ik eerder correspondeerde toen ik een jaar geleden bij zandopspuitingen op het strand van Ter Heijde een fossiel bot vond. Dat bleek bij nader inzien niet afkomstig van een miljoenen jaren oud zeezoogdier maar van een rund. Spannend vond ik dat toen. Net als nu.
De deskundige van Naturalis schreef mij na een paar dagen terug: 'Dit maakt nieuwsgierig. Ik heb uw vraag voorgelegd aan ons zeeteam, maar helaas biedt de foto geen uitkomst. Kunt u misschien nog een foto van de andere zijde maken, of liggen de bolletjes er niet meer? Misschien gaat het om dode kogelvissen?' Een blow fish is inderdaad hetzelfde als een kogelvis; blow fish en puffer fish zijn synoniemen voor hetzelfde dier.
Na veel zoekwerk vond ik een foto op het web (hiernaast) van een kogelvislarve die door het Atlantisch Oceanografisch Instituut was gemaakt en die veel weghad van ‘mijn vondst’. Ik stuurde die foto met toelichting terug naar mijn contactpersoon bij Naturalis. Zij was niet overtuigd. ‘Je maakt het te ingewikkeld, denk ik’. Zij hield het op een dode vis, waarvan ik niet was overtuigd. Dat komt vast door professor Vermeij die telkens in zijn boek de complexiteit van de natuur benadrukt... Eigenwijs als ik kan zijn, legde ik mij hierbij niet neer. Ik zocht verder en vond de volgende wetenschappelijke verklaring:
‘Most larvae hatch tail first and are about 2.4 mm long. The small yolk sac still contains oil globules. Pigmentation on the body consists of many brilliant red, orange, yellow, and black chromatophores. Numerous small tubercles are present over most of the body. Twenty-four hours after hatching the nostrils are visible, the lateral line organs being to appear, the pectorals are distinct and the eye pupil is 'black. At 48 hours the yolk material is reduced, the mouth and vent are open and green pigmentation appears, particularly in the iris. After 72 hours the mouth is functioning.’
Precies wat ik zag aan mijn vondst: eerst een staartje aan een eizakje – pas na 24 uur worden neusgaten en oogpupillen zichtbaar –na 48 uur verschijnt de mond. Ik wist genoeg: ik vond geen dode kogelvis maar juist een zeer pril stadium van een levende!
In 2008 vond ik een volwassen, dode kogelvis op een strand in het zuiden van Australië. Ook die zette ik op de foto. De organen en de huid van deze vis zijn extreem giftig. Die bevatten genoeg gif om 30 mensen te doden. In Nederland is het serveren van kogelvis bij wet verboden maar in Japan niet. Daar is het een lekkernij voor culinaire waaghalzen. ‘Dine or die.’ Een Japanse wijsheid zegt ‘wie kogelvis eet is gek, maar wie hem niet eet is het ook.’
Niet gek voor een amateur, he?!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten