Translate

dinsdag 26 oktober 2021

We zijn het niet (meer) gewend! – deel 2

Daar zijn we weer! Zoals ik in mijn vorige reisblog reeds meldde, werd dit dé gevleugelde uitspraak van ons recente Rondje Andalucía. Alhoewel het lekker thuiskomen was met 24 graden en een zonnetje, verlang ik alweer terug naar onderweg zijn. Je kunt het mij, reislustige Nederlandse in een prachtig tweede Vaderland, niet kwalijk nemen. Reizen is zelfs dichtbij verslavend.

Waar waren we gebleven? Na een onderhoudend verblijf in Málaga gingen we nieuwsgierig op weg naar Gibraltar, het stukje Verenigd Koninkrijk in Spanje dat niet onomstreden is. De naam komt uit het Arabisch en betekent ‘berg van Tariq’. Deze Tariq ibn Zijad stak de Straat van Gibraltar over aan het begin van de 8ste eeuw, veroverde dat deel van Spanje en noemde die rots naar zichzelf. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat we wèl enkele bezienswaardigheden van die rots in het hoofd hadden maar niet de weg er naartoe. We kwamen in een van twee smalle, lange wachtrijen terecht. Een voor bezoekers en een voor de ‘Gibs’ (bewoners van Gibraltar). Deze rijen kronkelden naar een punt waar de douane zich moest bevinden; dat weet ik niet zeker want de kronkels weerhielden ons van dat zicht.

Na ruim een half uur zonder noemenswaardige progressie begon ik te schuifelen op mijn stoel en om mij heen te kijken. Ik ben namelijk een van twee (van drie) die niet per se beschikt over veel geduld. Was ik de enige die genoeg had van deze situatie? Bepaald niet. Bernadette was het direct met mij eens. We kregen een meevaller: ook mijn liefje opperde dat we wat haar betreft moesten omkeren zodra we konden. De fuik waarin we belandde, werd namelijk steeds knellender… totdat ik een uitweg zag (die een voorganger benutte). Ik schoot de stoep op en draaide krachtig aan het stuur. Een soort Brexit maar dan anders: wij, halve Spanjolen, stapten eensgezind uit de Britse rij. Voor ons geen grotten, tunnels en apen op de rots maar niemand vond dat jammer. Aangezien het rond het middaguur was, stopten we in een restaurant aan het lokale strand, aan de voet van de rots. Daar at ik het vieste lunchgerecht in tijden. Dat was ik niet meer gewend.

Opgelucht reden we door naar Tarifa (provincie Cádiz); de volgende stop aan de Costa de la Luz, de kust van het licht. Die plaats ligt pal tegenover Marokko. Ook die plaats werd vernoemd naar een Arabische veroveraar: de Berber Tarif ibn Malik. Dit stadje werd door de Brazilaanse auteur Paulo Coelho beschreven in zijn boek De Alchemist. Mijn liefje en ik kennen het van een eerder bezoek, Bernadette nog niet. Het was een mooie route naar onze bestemming maar op enig moment kroop een laaghangende wolkenpartij over de heuvels. Die dikke laag lag als een witte deksel op de omgeving. (Dat was niet voorspeld…) Verwachtingsvol koersden we naar ons nieuwe onderkomen voor een paar dagen: hotel ‘Codorniz’.

Deze keer zouden we verblijven in kleine bungalows aan een bloeiende binnentuin met zwembad. We checkten in, pakten de auto uit en liepen naar onze naast elkaar gelegen huisjes. Het waren niet de geboekte... Wij, dames op leeftijd, wensen namelijk niet meer te douchen in een ligbad. We vroegen om twee huisjes met inloopdouche en kregen die alsnog, al moest het slot van Berndette´s casita worden vervangen. (Dat was waarschijnlijk de reden voor de niet-uitgifte.) De inloopdouches waren dermate ruim dat je er hink-stap-springend in kon, de waterstraal was hard en zalig warm. De bedden bleken echter planken. Bernadette drukte het kernachtig uit: “Ik krijg een Sulawesi-gevoel…” Refererend aan een gezamenlijke reis door deze Indonesische provincie in 2014. Ik moest grinniken om de herkenning. Maar daar accepteer je het! De eerste nacht deed ik geen oog dicht, mijn heup deed pijn door die hardheid. De tweede nacht kwam ik goed door met een aspirientje. Mijn liefje was tijdens dit verblijf een gewillig plaagobject, als boeker van deze accommodatie.

Tarifa is dé plek in Spanje voor wind- en kitesurfen. Daar blaast bijna altijd een straffe wind; ofwel de oostenwind uit Afrika, of de westenwind vanaf de Atlantische oceaan. Voordat de avond inviel, verdween de zeemist. We wandelden door de duinen waar we interessante flora & fauna in het wild ontdekten: blauwe zanddistel, strandlelie, zeeraket en vetkruid, een groep kuifleeuwerikken en plevieren. En honderden wildparkerende surfhippies met hun -vaak opgelapte- campers, uit verschillende landen van Europa.

Op de smalle wandelboulevard in zee die de stad verbindt met La Isla (een klein eiland), brachten we de volgende dag een uurtje in verwondering door. Zelf keek ik mijn ogen uit naar de capriolen die ervaren surfers (in wetsuit) op het water en vooral in de lucht uithaalden. Ze lieten zich metershoog meevoeren door hun kites. De foto links is van mijn liefje. Google Photos vond dit de mooiste. Mijn bodyboard bleef achterin de auto. Kurkdroog, net als wij. Bernadette en ik hadden geen zin om te water te gaan.

Tarifa is ook interessant vanwege de Romeinse ruïnes van Baelo Claudia, het kasteel van Santa Catalina en de bewegende duinen van La Bolonia. Er loopt een goed onderhouden houten wandelpad langs de duinrand richting de lichtroze zandheuvel. Voor de lunch troffen we daar bij toeval een juweeltje aan: het  verstopte restaurant Bahía de Bolonia. We aten er heerlijk (salade met een dressing van amandelolie, verse tong, octopustentakel) en dronken er een zalige rosé uit Cádiz bij (Barradillo). 's Avonds bestelden we iets eenvoudigs in het eigen restaurant waar we werden vergezeld door de koppen van geschoten everzwijnen en herten aan de schouw. We vroegen de ober een portie jamón iberico af te snijden. Een poot van het merk 5Jota stond klaar in de klem. Dat is het merk dat in de meeste toprestaurants van Spanje wordt geserveerd. Bernadette at daar, naar verluidt, de lekkerste plakjes rauwe zwartpootham van haar leven. Hulde aan het ibericovarken! De huisgemaakte chips bleken ook likkerbaardend lekker. We hadden op dat moment al twee culinaire ‘best of’-momenten op deze reis… Hoe leuk is dat?! 

Daarna was het tijd om op weg te gaan naar Cádiz, met een tussenstop in Vejer de la Frontera, een van de bekendste witte dorpen van dit deel van Andalusië. Dat dorp ligt tegen een berg geplakt, met hier en daar zeer steile wegen. Bernadette hielp mij deze keer met het kiezen van de juiste route. In samenspraak met de troela van Google Maps stuurt mijn liefje mij als co-chauffeur nog weleens het bos in dus we veranderden van tactiek. Met Bernadette verliep het vinden van de bestemming uitstekend. Logische, ondubbelzinnige aanwijzingen stroomden mijn kant op. Ik zeg het eerlijk: dat was ik niet meer gewend. En steil werd het er... Bovendien was in het dorpscentrum geen parkeerplaats te vinden. We doorkruisten het dorp en parkeerden op een lager gelegen, kleine parkeerplaats aan de rand van het dorp. Vervolgens wandelden we langs smalle straten met minstens 10% stijgingspercentage terug naar boven. Deze reis was er sowieso een van gemiddeld 15.000 stappen per dag. Dat waren mijn liefje en ik niet meer gewend maar we stiefelden vastberaden achter de Haagse akela aan.

Er valt veel te vertellen over Vejer. Zo is er de mysterieuze, in het zwart geklede vrouw die haar gezicht deels afdekt met haar hoofddoek; ze wordt ‘la cobijá’ genoemd. Deze kledingdracht is een Castillaanse traditie die de vrouwen daar overnamen; waarschijnlijk stammend van een Moorse traditie van eeuwen geleden. Er is tevens een joodse wijk. Er ontvlamde zich daar een felle strijd van de dorpsbewoners tegen hun heersers. De bevolking stond op tegen het machtsmisbruik van edelman Juan Alfonso de Guzmán die als grootgrondbezitter de bijzondere rechten van deze dorpelingen (door koning Ferdinand IV in de 14de eeuw aan hen toegekend) vanaf de 15de eeuw met voeten trad. Het volk overwon. Het is een boeiend verhaal. Op heel veel gevels van Vejer worden deze zogenaamde ‘hazas de suerte’ (privileges) genoemd. De rebel die de opstandige burgers aanvuurde en voorging heet Juan Relinque en heeft een standbeeld in het dorp. 

We reden verder naar het stadje Jerez de la Frontera, geen wit zusje van Vejer maar wel een bezoek waard. Mijn liefje had als reisleidster bedacht dat we dit deel van Andalusië niet konden bezoeken zonder sherry te drinken en flamenco te aanschouwen. Aangezien Jerez zich als het epicentrum aan de buitenwereld presenteert, reserveerde ze een tafeltje voor drie in een tabanco voor zang en dans in het stadscentrum. Het zou een toeristenval kunnen zijn maar het was te laat voor die twijfel; we gingen het beleven. 

Ook in Jerez gidste Bernadette auto met chauffeur vakkundig naar de dichtstbijzijnde parkeergarage. Ik las dat Jerez in 2031 culturele hoofdstad van Europa zal zijn. Men heeft potentie maar moet nog wel verder aan de weg timmeren, wat mij betreft. Aangezien we ruim op tijd waren, brachten we eerst een bezoek aan de plaatselijke VVV waarna we de kathedraal bezichtigden en het luxe hotel van de eigenaren van Bodegas Tio Pepe (waar we een selfie maakten bij zijn standbeeld). De Nederlandse auteur Arnon Grunberg schreef een boek vol over deze oom. We dronken iets op het grote plein, luisterden naar geslaagde en minder geslaagde versies van flamenco en zang en keken uit naar de eigen voorstelling. 

Dat optreden bleek gelukkig niet in een grote zaal plaats te vinden maar in een klein, intiem etablissement waar wij helemaal vooraan een tafeltje kregen toegewezen. De zang- en dansshow werd opgeleukt met uitgebreide tapas. Onder het genot (not!) van een glaasje droge sherry keken we naar de opwarming van Alberto Franco op gitaar, Jaime Villar als zanger en danseres Carmen Moncada. Zij bleken niet de minste artiesten al moesten ze het doen met een piepklein podium. Carmen, op haar vurigst dansend en stampend met haar hakken, leek er soms bijna doorheen te zakken. Bernadette raakte in de ban van haar en schoot de mooiste foto. De geslaagde close-up links in de collage is van haar. Deze 38-jarige uit Algeciras begon haar flamencoleven op haar zesde en bouwde een internationale carrière op.

Zelf raakte ik vooral geïntrigeerd door Jaime, zanger en meesterklapper. ‘Palmas’ wordt het begeleidende klappen genoemd. (Close-ups van hem vind je in het webalbum.) Hij wist wat hij deed, dat kon ik horen al verstond ik zijn gezongen teksten niet of nauwelijks. Ik begrijp dat een flamencozanger vaak melismatisch zingt: een lettergreep wordt over meer noten aangehouden. Sindsdien oefen ik deze manier van zingen zelf, onder de douche. Wel met het badkamerraam dicht. Ik wil niet dat er nodeloos een ambulance voor de deur staat. 

Flamencozang begon ooit als klaag- en protestzang en dat leek Jaime tot in de perfectie te kunnen. Hij zong met zijn hele lichaam, vertrok zijn mond steeds meer naarmate het optreden vorderde. Hij leek echt te lijden, kwam af en toe uit zijn stoel omhoog en begon drukker met zijn handen te gebaren en met zijn voeten te stampen. Wij Noorderlingen lurkten ondertussen aan een volgend glaasje droge sherry (not!) en hapten plakjes vlees van de tablas weg. Dit optreden had ik voor geen goud willen missen.

De volgende en laatste blog zal gaan over het bezoek aan de steden Cádiz en Sevilla en het beroemdste witte dorp van Andalusië: Ronda. Het bijbehorende webalbum is bijgewerkt.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten