Dit is het laatste deel van mijn drieluik over de Andalusiëreis die ik onlangs ondernam met mijn liefje en vriendin Bernadette. In de vorige blog stonden we op het punt Tarifa te verruilen voor de zuidelijkste stad van Spanje en de oudste van Europa: Cádiz. Voor de verandering kreeg deze stad zijn naam niet van een Arabische veroveraar die eeuwen geleden naar dit deel overstak maar werd gesticht door de Feniciërs en heette aanvankelijk ‘Gadir’ (ommuurde vesting). De Berbers noemden deze plaats later Agadir, de Romeinen Gadeira en de Moren Quadis. Al die namen verwijzen naar de imposante stadswal. Cádiz was ooit de belangrijkste bestemming waarnaar de afgeladen schepen van kolonisator Spanje uit Zuid-Amerika en elders terugkeerden. Nu wordt de haven alleen nog aangedaan door cruiseschepen.
De eerste keer reden we Cádiz binnen via een omweg, langs een onaantrekkelijk industriegebied. Dat zouden we de daaropvolgende dagen anders doen: via de kortste route over de Brug van de Grondwet van 1812. Deze La Pepa-brug, opgeleverd in 2014 -twee jaar later dan gepland vanwege de economische crisis-, is een fraaie hangbrug van bijna 600 meter over de baai van de stad. Ik vroeg Bernadette als bijrijder een foto van deze constructie te maken; die lukte goed! (Je vindt 'm in het nu volledig bijgewerkte webalbum.)
In eerste instantie parkeerden we de auto in een openlucht parkeergarage langs de stadswal, op het terrein van het Antiguo Hospicio, een verlaten gebouw uit de 18de eeuw. Dat zullen we vaker zien in deze stad: prachtige gebouwen met een rijke geschiedenis die aan hun lot worden overgelaten… We lieten ons per taxi naar het hotel brengen. Gemak dient de mens. We zouden wederom tegenover de kathedraal gaan logeren. De kamers en badkamers waren deze keer heel groot en er was een klein openluchtzwembad op het dakterras maar we zwommen wederom niet.
Geen van ons sloot Cádiz direct in het hart. Deze stad moest ons veroveren en deed dat tenslotte ook. Het aardige is wel dat ‘Gaditanos’ (benaming voor de stadsbewoners) nog volop in het stadscentrum wonen. Er is hier nauwelijks sprake van gentrificatie, zoals in Málaga wel het geval is. Deze stad zou ik niet hip noemen al is die aan een opmars in de reiswereld bezig. Wat ook opviel, is dat je moet betalen voor een eenvoudige stadskaart (€1) en voor toegang tot de cetrale kathedraal (€7 per persoon). Het gaat niet om grote bedragen maar het is wel tekenend, denk ik. De aangeprezen visserswijk La Viña had veel tapasbars maar niet per se restaurants naar onze smaak. 's Avonds liepen wij terug naar het hotel door verlaten straten.
Er was zeker het een en ander te beleven maar we deden relatief weinig in de stad zelf (anders dan eten); dat was ook te merken aan het aantal foto´s. Zelfs het -gratis!- museo de Cádiz sloegen we over; niet opzettelijk maar zo pakte het uit. De smalle straatjes noopten mij ´s avonds tot het dragen van een mondkapje. Afstand houden met de vele mensen op de been, was lastig. Dat was ik niet meer gewend. We aten er in drie memorabele restaurants: ‘La Marmita’, ‘Sonambulo’ en ‘La Mafia se sienta a la mesa’. Ze waren alledrie suggesties van Bernadette. (Haar nemen we nog eens mee!)
Bij het eerstgenoemde restaurant werd ik van mijn sokken geblazen door de Almadraba-tonijn. Dit woord komt van het Arabische almadrába, ‘plaats waar de klappen vallen’. Deze manier van tonijn vangen wordt daar al sinds mensenheugenis toegepast en is slechts enkele maanden per jaar toegestaan. Vissers jagen de tonijnen in de Straat van Gibraltar op, vangen ze in netten waar ze dier voor dier met de hand worden geselecteerd, bekeken en teruggegooid of niet. De vissen die door de inspectie komen, worden handmatig gedood. In dit restaurant kozen we dus de rauwe rode tonijn op drie wijzen bereid, als gedeeld voorgerecht (tartaar, tataki, sashimi). Je kon de vis opzuigen. Heerlijk! Daarop volgde een even mooi en smakelijk kaasplateau. Mijn liefje stond erop dat ook haar gekozen tussengerecht van bao (gestoomd broodje) met langzaam gegaard draadjesvlees van ossenstaart en een spiegelkwarteleitje hier wordt genoemd. Sic. Vanwege dat enthousiasme gaan we dit gerecht binnenkort zelf proberen te maken. Het restaurant ‘Sonambulo’ wordt in de Michelingids genoemd. Het is een stemmig buurtrestaurant dat door twee Spaanse mannen wordt gerund. Alles liep op rolletjes en de gerechten waren super. De aparte pizza´s van La Mafia die we op de bonte avond in aanwezigheid van enkele mafialeden nuttigden, waren eveneens om te zoenen of op te vreten.
Cádiz was voor ons de perfecte uitvalsbasis voor een bezoek aan de belangrijkste stad in de regio: Sevilla, de hoofdstad van Andalusië. En weer later was het vertrekpunt voor een bezoek aan het bekendste witte dorp: Ronda.
Toen mijn liefje en ik begrepen dat Bernadette Sevilla nog niet had bezocht, konden we niet anders dan de route ernaartoe inplannen. Zij maakte een lijst van stadse bezienswaardigheden. We begonnen met de bezichtiging van Metropol Parasol, bijgenaamd ‘De paddenstoelen’. Een primeur voor ons drieën!
In een paar honderd meter gingen we van hypermodern naar eeuwenoud. De kathedraal van Sevilla, waarvan de bouw aan het begin van de 15de eeuw startte, is de op drie na grootste kathedraal ter wereld maar wel de grootste gothische kerk op aarde. De bouw duurde ruim 100 jaar. Het is UNESCO-Werelderfgoed. We liepen om het immense gebouw heen. Bernadette beloofde terug te keren voor de bezichtiging van het imposante interieur waar zich onder andere het graf van Christoffel Columbus bevindt. En voor de Torre del Oro aan de Guadalquivir-rivier. Deze stad verdient een meerdaags bezoek en enkele overnachtingen ter plaatse om van het avondleven te proeven. De belendende klokkentoren (La Giralda) deed oorspronkelijk dienst als minaret van de grote moskee van de stad. De Christenen die daar na hun verdrijving kwamen en bleven, zette er iets van hun religieuze voorkeur op. De bronzen weervaan op de top, el giraldillo, geeft de toren zijn huidige naam.
Na de lunch, op het plein tegenover de kathedraal, liepen we naar het koninklijk paleis. Dit grote complex om een imposante binnentuin heen, vind ik vooral interessant vanwege de rijke Mudéjar-stijl. Gouden plafonds, vergulde balken, de typisch hoefijzervormige deuren en ramen en veelkleurige ‘azulejos’ (tegels) die je teletransporteren naar de tijd van Al-Andalus (711-1212). We kwamen ogen te kort. Ook omdat we een botsing met andere bezoekers wilden vermijden... Die mensenmassa was ik niet meer gewend.
Deze rondreis sloten we af met een bezoek aan het witte dorp Ronda, gelegen op 750 meter hoogte. Bernadette en ik bezochten onder andere de een na oudste rijschool ter wereld (na Wenen) en betraden er de, in ongebruik geraakte, stierenvechtersring. We kwamen er zonder kleerscheuren van af. We zetten onze vriendin af op de luchthaven van Málaga waar zij op het vliegtuig naar Nederland stapte. Dat is inmiddels een week geleden maar dat voelt langer.
Zelf reden we door naar onze laatste overnachtingsplek voordat ook voor ons de thuisreis begon. Een hotel op een wijngaard aan de voet van de Sierra Nevada, net boven Lanjarón. Ik las dat traditionele wijnlanden in het zuiden van Europa het moeilijk hebben. In delen van Frankrijk, Italië, Griekenland en Spanje wordt het langzaamaan te heet om druiven te verbouwen. In Spanje zijn om die reden in de afgelopen decennia al duizenden hectares wijnbouw verdwenen. In Andalusië is 3/4 van de wijngaarden weg. Door klimaatopwarming.
Bernadette schreef het onlangs gepast in een bericht: wie reist kan veel verhalen. ¡Olé! Andalusië was ons uitermate goedgezind. Het is de mooiste, boeiendste regio van Spanje, wat mij betreft.
Nogmaals hartelijk dank lieverd, voor jouw vriendschap, gezelligheid, gulheid en hulp bij het voorkomen van ongelukken -zowel in de auto als erbuiten. Aan al die goede kwaliteiten raakten we snel gewend. En veel dank ook aan de andere lieverd van dit gezelschap. Zij vergezelt mij op ál mijn reizen; virtueel en in het echt, dichtbij en naar verre oorden.
Vanaf nu is bloggen weer business as usual!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten