Translate

maandag 14 november 2022

Tijdreizen op vleugels

Onlangs ontdekte ik zo’n leuk vogelboek! Het is getiteld ‘Gevleugelde geschiedenis van Nederland’ en verscheen dit najaar. De ondertitel is 'De Nederlanders en hun vogels'.  Vogelbescherming Nederland tipte het als niet te missen boek. Historici bundelden een aantal interessante verhalen over de eeuwenoude band tussen ons en de gevederde vriendjes. Hoofdredacteur Jan Luiten van Zanden is historicus èn vogelaar. Hij stelt in het boek dat je via vogels terechtkomt bij ecologie, paleontologie, archeologie, taalkunde, kunstgeschiedenis, geschiedenis en journalistiek. Inderdaad: het is een zeer veelzijdig boek.

Elk hoofdstuk heeft een ander thema en een andere auteur. Zo staat er onder andere een mooi verhaal in over de geschiedenis van de ganzeveer, over de veelschrijver Jacob van Maerlant die in de 13de eeuw een boek schreef dat ‘Der nature bloemen’ heet en aan de grondslag van vogels beschrijven ligt, over Jeroen Bosch die de vroegst bekende vogelaar van Nederland is, Van Gogh die de natuur en vogels schilderde in het Brabantse platteland, de reuzenalk al grootste boreale pechvogel (de dodo van het noordelijk halfrond), de genadeloze vervolging van kraaien en raven door de tijd, de kalkoen op het bord van de Nederlander, over de aarsvoet die we nu fuut noemen, over hoe het gaat met de putter, goudvink en appelvink, over vrouwen in de Middeleeuwen die jaagden met roofvogels, over sperwerbotten in het Ursulaklooster in Delft, de diepe wortels van de toekan van het Van der Valk-concern dat zich afspeelt in Avifauna (Alphen aan de Rijn), hoe de duif een belangrijke rol speelde in het verzet en de oorlog van 1940-1945, het drama van de dodo op Mauritius die helaas in contact kwamen met Nederlandse ontdekkingsreizigers en dat niet overleefde, de rol van Nederlanders op Papoea Nieuw-Guinea bij het uitsterven van de paradijsvogel, de toename in vogelen tijdens de coronapandemie. 

En over de oudste vogelfossielen die werden gevonden in Sint-Pietersberg. De prehistorische kruitvogel (Asteriornis maastrichtensis) voedde zich met insecten, vissen en schaaldieren. Het is wonderlijk om je te realiseren dat er ooit walvissen zwommen in het huidige Limburg. Dit is -met recht- een fascinerende reis door de tijd. Aanrader!

Eén onderwerp sprong er wel uit, wat mij betreft. Het betreft het middenpaneel van het vermaarde drieluik van de ‘Tuin der Lusten’ (1500) van Jeroen Bosch. Op dat meesterwerk staan meer dan 1.000 (fantasie)vogels afgebeeld, waaronder 17 wilde, inheemse soorten: de hop, ijsvogel, groene specht, roodborst, wilde eend, putter, bosuil, steenuil, kerkuil, koolmees, Vlaamse gaai, bonte kraai, lepelaar, ooievaar, grote en kleine zilverreiger en de krakeend. Al deze gevederde vriendjes staan soms afgebeeld in een innige omhelzing met naakte mensen in de kracht van hun leven. Wat vond hij van die vreemde vogels en waar vond hij ze? Aangenomen wordt dat de schilder de keuze van zijn onderwerpen, en dus ook van vogels, liet afhangen van hun metaforische betekenis. Ze zouden staan voor menselijke ondeugden. 

Bosch (1450-1516) kan destijds exotische dieren hebben gezien in dierentuinen in Vlaanderen en Nederland en in gezelschap van ‘varende luiden’ die ze op kermissen toonden. Sommige vogels waren zo vogelvrij en talrijk dat hij ze in het wild kan hebben nagetekend. Het is ook heel goed mogelijk dat Bosch ze uit boekwerken kopieerde. De miniatuurkunst, voor het opleuken van boeken, was in de 15de eeuw een specialiteit van zowel Lombarden als Bourgondiërs waaronder de Nederlanders destijds vielen. Aangezien Bosch uit een miniaturistenfamilie stamde, moet hij zeker voorbeelden hebben gezien. 

De hop (‘hupu’ in het Spaans) is de kuifvogel bij uitstek. Er vliegen er weer een paar rond in de woonwijk. Die komt er, als mooiste en bontste vogel, bij Bosch het ongenadigst van af. Met gekuifde vogels gaf Bosch het toppunt van laagheid weer. ‘Kuifvogel’ was een woord dat men gebruikte voor ‘vrouwenloper’ en voor een – alweer een in onbruik geraakt woord  ‘Venusgek’. In de ogen van Bosch’ tijdgenoten de natuurlijke kampioen der viezeriken. Rond 1500 betekende het verkleinwoord van hop, ‘hopken’, prostituee. De hop was dus het zinnebeeld van zowel viezigheid als vleselijke liefde. Deze twee begrippen vielen voor de middeleeuwer grotendeels samen. 

De ijsvogel is hier eveneens een vaak geziene en gewaardeerde vogel. Bedoelde men met de Sint-Maartensvogel soms de ijsvogel? (Sint Maarten, Martinus van Tours, de patroonheilige van armen en bedelaars.) Het verhaal gaat dat zijn aandacht aan de oevers van de Loire werd getrokken door vogels met een lange spitse bek, blauwe kop en dito vleugels. Ze zweefden boven het water en schrokten gulzig visjes naar binnen. Martinus kreeg medelijden met die visjes, verhief zijn stem, berispte de vraatzuchtige vogels om hun onverzadigbaarheid, verbood hen de wrede jacht voort te zetten en beval hen de oevers van de rivier te verlaten. Ogenblikkelijk gehoorzaamden de ijsvogels en vlogen weg naar de bossen en bergen. De associatie met een heilige zou het dier tot eer moeten strekken maar niet voor Jeroen Bosch. Wat als ‘merten’ niet is afgeleid van Maarten maar van ‘merde’? Is die mooie gekleurde vogel wellicht een strontvogel? Die associatie is niet zo eigenaardig als die klink. Ervaren ijsvogelonderzoekers constateren of het nesthol is bewoond door eraan te ruiken en daar hoef je geen scherpe neus voor te hebben. Wanneer een ijsvogelnest jaren achtereen bewoond blijft, wordt de braak- en excrementenkoek achterin alsmaar dikker.

De putter, een kleurrijke vogel die hier veelvuldig voorkomt in de duinrand en die wij op een beroemd schilderij (Carel Fabritius) en als Balinees houtsnijwerk aan de eetkamerwand hebben hangen. We zijn omringd door gevederde vriendjes. In het Nederlands in de tijd van Bosch staat putter voor dronkaard, terwijl ‘petten’ en ‘petteren’ drinken betekende. ‘Petterig’ zei men van iemand die aan de drank was. In de Tuin der Lusten houdt de putter in zijn snavel een grote braam, waarnaar naakte mannen happen. In de 16de eeuwse schilderkunst en literatuur stond die vrucht voor de geneugten van de liefde. 

De eend, een persoonlijke favoriet, stelt in de 16de en 17de eeuwse beeldende kunst het woord ‘end(e)’ voor, in de betekenis van einde. Ook hier hebben we met een woordspeling te maken: met ‘eyndtvogel’ zou men ‘de mens die aan het einde van zijn verstand is gekomen’ bedoelen; de dwaas. De eend staat ook voor drankzucht en domheid. (Denk aan domme eend maar ook aan de domme gans.) De eend als vogel die snel op de vlucht kan slaan, was voor Bosch aanleiding om hem op te voeren als symbool van het vluchtige. Fascinerend, vind je niet? 

Onlangs trok ik er weer eens op uit met fiets en camera. Ik rijd regelmatig naar het slootje waar 'onze' ijsvogel al jarenlang resideert. De fraaie vogel is daar elke dag visjes aan het vangen in zijn opvallend blauwe winterjas. Ik zag hem sporadisch dus fietste ik door naar de verder gelegen Salinas de San Pedro, de zoutpannen. Daar trof ik een waar vogellusthof aan: steltkluten (nog in zomerkleed), futen (de gebogen snavel heen en weer bewegend voor kleine garnalen en zeewormen), steltstrandlopers (recht in de camera kijkend), drieteenstrandlopers (een migrant), dodaars (de kleinste futensoort), jonge (grijze) en volwassen flamingo’s. Vaak op korte afstand van de camera. Joehoe! Het kon niet op. Tevreden reed ik huiswaarts. Totdat ik ongemerkt op een soort korrelpad hard onderuit ging. Het leek alsof ik op kogellagers terechtkwam. 

Tot dusver was mijn liefje de Koningin van de Valpartijen. Nu overkwam het mij. Ik klapte hard neer; allereerst op mijn linkerschouder, daarna op mijn heup (die van de botontkalking...). De fiets kwam op mijn terecht. Ik lag als een kakkerlak te spartelen, met mijn pootjes in de lucht. Ik bleef even liggen om te voelen of er iets gebroken was. Een vriendelijk tweetal Scandinavische racefietsers zag het gebeuren, haalde de fiets van mij af en trok mij voorzichtig overeind. Was ik in staat om op te stappen? Gelukkig wel. Op adrenaline fietste ik naar huis terug. Mijn stalen ros kwam er zonder een schrammetje vanaf, mijn cameratas was beschadigd; de camera zelf niet tot mijn grote opluchting. Die avond en de daarop volgende dagen kon ik mijn linkerarm niet omhoog tillen, deed mijn linkerheup pijn, net als mijn enkel en mijn rechterlies. Die had ik waarschijnlijk verrekt toen ik in een flits mijn balans probeerde te bewaren. (Dat mocht niet baten, deze  schuiver was onvermijdelijk.) Weldra stap ik weer met veel plezier op de fiets. De gemaltraiteerde spieren zijn inmiddels soepeler. 

De foto in de header is een kunstzinnige bewerking van een grote zwerm spreeuwen in het park. Dat zijn de eerste trekvogels.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten