Translate

zondag 16 februari 2020

Nog steeds paniki

Foto: Dhoni Setiawan (Jakarta Post)
In een recent artikel in de Jakarta Post las ik dat op een markt voor levende dieren in de stad Manado, Noord-Sulawesi, nog steeds vleermuizen worden verkocht. De lokale verkoper die werd geïnterviewd zei dat hij zijn voorraad zou verkopen maar dan geen nieuwe dieren meer zou inkopen. Adu! Al klinkt die actie begrijpelijk maar dubieus, de bijbehorende foto vind ik top. 
De trots waarmee hij zijn koopwaar toont, die hele glimlach en dat halve gebit... Vleermuizenvlees wordt daar ‘paniki’ genoemd. De dieren worden doorgaans in hun geheel in een soep of stoofpot bereid. Op het web vond ik foto's van mensen die het grote dier met stokjes naar hun mond brengen. Dat lijkt mij nog een hele klus. 

Op het eiland Palau in de Stille Oceaan, ten oosten van Sulawesi (waar ik om een heel andere reden zou willen dat mijn as wordt uitgestrooid), wordt dat gerecht al eeuwenlang bereid en genuttigd, zonder noemenswaardige problemen. Nu zou dat ingrediënt de bron zijn van de besmetting door COVID-19 (COrona VIrus Disease 2019). Gisteren werd de eerste vermeende besmetting op de Molukken geregistreerd. Het zou gaan om een 19-jarige student die eerder naar Maleisië reisde. Men wacht nu op de testresultaten van het laboratorium in Surabaya. In de Jakarta Post las ik eveneens dat men op Bali het hotel vond waar een Chinees verbleef die bij terugkeer naar zijn vaderland positief testte op het virus. Ik las ook dat er inmiddels paniek uitbrak in delen van Indonesië: er is een groot tekort aan gezichtsmaskers, de prijs van desinfecterende spray ligt online op USD$22. Ik houd mijn hart vast. 

Op de markt in de Chinese stad Wuhan, waar ook levende dieren worden verhandeld, zou de epidemie zijn begonnen. Twee alleraardigste klasgenoten van mijn liefje, de Chinese Jyu Fei en haar Franse echtgenoot verblijven al maandenlang in een andere provincie in China. Toen de virusbesmetting uitbrak, appten wij met hen en meldden zij ons dat het goed ging. Niks aan de hand. Na de verdere verspreiding zochten we wederom Whatsapp-contact met hen maar dat verloopt problematisch. Radiostilte. (Ze lieten ons eerder weten dat deze telefoonapp soms niet werkt, niet wordt ondersteund, in China.) We hebben nu geen idee hoe het hen vergaat en dat is naar.

Er zijn China-deskundigen die menen dat het eten van vleermuizen geen onderdeel uitmaakt van de Chinese keuken. Er zijn Chinezen die stellen dat het eten van deze dieren niet in hun cultuur past: de vleermuis zou een gelukssymbool voor hen zijn. De Chinese geneeskunde gebruikt echter wel vleermuisuitwerpselen om het gezichtsvermogen van patiënten te verbeteren en om dysenterie, bloedingen en diarree te behandelen. Die worden dan gemengd met rijstepap of thee.

Net als de virussen die HIV, SARS, Ebola en mazelen veroorzaakten, ging ook deze nieuwe variant van dier op mens over, met ziekte en dood op grote schaal tot gevolg.  Chinezen eten deze dieren kennelijk, Indonesiërs in Sulawesi eveneens. Een crisissituatie als deze is vaak de start van openlijk xenofobisch en racistisch gedrag. Je hoort en leest nu laatdunkende uitspraken als “die eten alles”… Zo gooit men culturen op één hoop in de verdomhoek. Ik vind dat geen manier (los van het feit dat de  Chinese overheid laat was met toegeven dat er een groot gezondheidsprobleem ontstond). Zij hebben hun cultuur, gewoonten en gebruiken, wij de onze.

Dat de huidige epidemie werd veroorzaakt door vleermuizen is nog niet officieel bevestigd. Volgende week gaat een delegatie van de Wereldgezondheidsorganisatie naar China om dat te onderzoeken. Je kunt je afvragen of dat niet mosterd na de maaltijd is: grootschalige besmetting is immers een feit. Moet je nog wel op zoek gaan naar de oorzaak? Is het niet veel verstandiger om mensen, tijd, geld en energie in te zetten om verspreiding in te dammen? De wetenschap zal echter te allen tijde zo’n uitbraak in de toekomst willen voorkomen en daarvoor precies willen weten en begrijpen hoe de besmetting tot stand kwam.

In de internationale pers is te lezen dat epidemiologen tevens spreken over een schubdier dat de virus zou kunnen hebben overgedragen. (Chinezen eten de schubben van het betreffende dier). Besmette een vleermuis een schubdier of verliep dat andersom? Zat het virus in rauw vlees of in dierlijke uitwerpselen? Verliep de besmetting door de lucht of zat het virus in water? Hoe-hoe-hoe? Veel vragen maar nog weinig antwoorden.

Chinezen en Indonesiërs zijn niet de enigen met opmerkelijke eetpatronen. Wij, Nederlanders, eten rauwe haring. Ik rijd er graag een straatje voor om, zowel in Spanje als in het Vaderland. Schotten smullen van haggis, een vleesgerecht dat in een koeienmaag wordt bereid. Wij kregen het van onze Schotse buren voorgeschoteld toen we in Engeland woonden. De Sarden eten Casu Marzu, een kaastaart met levende larven. IJslanders eten Hakarl, gerijpte Groenlandse haai; de geur is -naar verluidt- vele malen sterker dan die van de allerergste zweetsok. Amerikanen en Canadezen eten Rocky Mountain Oysters; dat zijn geen oesters maar testikels van stieren of zwijnen.

Mongolen eten boodog, binnenstebuitengekeerde hele geit of marmot op de bbq. Inwoners van Alaska zijn dol op gefermenteerde zalmkoppen. Mexicanen eten kalfshersenen in taco’s en burrito’s. Filippijnen en Cambodjanen eten balut: een bevrucht ei van een kip of eend in bijna ontwikkelde embryonale staat. Koreanen zijn dol op Sannakji, baby-octopus die nog leeft als het wordt geserveerd. Japanners besteden een klein fortuin om kogelvis (fugu) te eten die potentieel dodelijk is, zelfs 275 keer giftiger dan kaliumcyanide.

En steenrijke Arabieren betalen grof geld voor levende eieren van bedreigde valkensoorten uit de wilde natuur. Dat vond ik uit toen ik aan het boek van Joshua Hammer (1957) begon. Hij is een Amerikaanse journalist en freelance correspondent voor Newsweek in Europa. Zijn non-fictie werk is getiteld The Falcon Thief – A True Tale of Adventure, Treachery and the Hunt for the Perfect Bird’. Het boek greep mij op de eerste bladzijde in de klauwen en liet mij niet meer los.

Hammer raakte bij toeval geïnteresseerd in de Ier Jeffrey Paul Lendrum (1961). Die klom als kind in bomen om vogeleieren uit nesten te rapen. In Zimbabwe groeide hij uit tot vogelliefhebber en -kenner. Daar bleef het niet bij. Hij werd een beruchte wildlife-crimineel die twintig jaar lang voor zeer vermogende opdrachtgevers op zoek ging naar bijzondere roofvogels en hun eieren en ze van over de hele wereld naar het Midden Oosten smokkelde. Toen hij voor de eerste keer werd aangehouden op een Britse luchthaven op weg naar Dubai, droeg Lendrum 14 levende eieren van een bedreigde valkensoort op zijn lichaam. (Die bleken niet te zijn bedoeld voor consumptie maar voor de valkerij.) Detectives van de Britse National Wildlife Crime Unit gooiden roet in het eten.

Een recensent van The New York Times noemde dit boek “an international ornithological whodunit”. Ik kan het niet beter zeggen. Spannend en boeiend, niet alleen voor vogelliefhebbers. Ik heb nog lekker veel pagina’s te gaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten