Translate

maandag 4 mei 2020

Zij zijn er nog

Enkele van de kinderen van tante Truus
Het klinkt wellicht vreemd maar door het huisarrest dat wij hier in de afgelopen periode in Spanje beleefden, dachten en spraken mijn liefje en ik vaker over mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog niet in vrijheid konden leven. Alsof we het na deze ervaring beter begrepen... Vrijheid is voor mij altijd een groot goed geweest. Niet alleen als dochter van een man die in zijn jonge jaren onder de ‘Arbeitseinsatz’ -de gedwongen tewerkstelling in Duitsland- van de Duitse bezetter probeerde uit te komen door zich te verstoppen. Ook ik, reislustige Hollandse, was op menig onvrije plek in de wereld. Dat gold ooit voor Oost-Europa, landen in Zuid-Amerika en Azië, zelfs voor mijn tweede vaderland en buurland Portugal.

Ik kon mij niet voorstellen dat ik vrijheid ooit zelf tijdelijk zou moeten missen. We realiseerden ons tegelijkertijd dat onze recente vrijheidsbeperkingen door corona in het niets vallen bij de ontberingen die ondergedoken mensen in oorlogstijd ondervonden. Jarenlang. Vele overlevenden van hen met deze ervaring associëren het voorjaar met de herbeleving van ellende; de oorlog begon en eindigde in dat seizoen. Wij mochten weliswaar niet naar buiten maar voelden ons veilig in en om ons huis. Onderduikers waren hun leven nooit zeker. Ze werden vervolgd, verraden en vermoord om wie en wat ze waren. Tussen 4.000 en 6000 joodse kinderen in Nederland overleefden de oorlog in onderduik. Veel onderduikkinderen ontwikkelden een levenslang trauma. Voor hen kwam pas laat aandacht en zorg.

Onze Spaanse overburen vroegen ons op Koningsdag of wij de Nederlandse vlag  lieten wapperen rondom het huis. Ons antwoord was dat we niet per se vaandeldraagsters zijn. We vinden het prima dat er een koninklijk huis is. In voorgaande jaren trokken we in het buitenland weleens een oranje shirt aan op die dag maar echte liefhebbers van dit soort festiviteiten waren en zijn we niet. Ik kan mij niet herinneren dat wij ooit het Rood-Wit-Blauw tijdens Dodenherdenking halfstok hingen of de vlag juist hesen op Bevrijdingsdag. (We hebben wel een nationale driekleur maar die is elders in opslag.)

Afgelopen kalenderjaar werd in Nederlandse media veel aandacht besteed aan de herdenking van 75 jaar bevrijding. Regelmatig bezocht ik de interactieve NOS-site om te zien wat er op dag 20, 30, 60, 180 en 360 na dato gebeurde. De verslaglegging over de laatste dagen van de oorlog vond ik met name boeiend. Hitlers dood, Nederlandse actieve troepen op Borneo, de rode vlag die wappert op de Rijksdag, bevrijde gevangenen van Buchenwald die Juliana feliciteren, Nederlandse vrouwen die worden gered in Büchenwald, vreugde in kamp Dachau na de bevrijding, Britten die een schip met gevangenen van kamp Neuengamme bombarderen, landverraders die worden geëxecuteerd bij Vught en meer indringend nieuws. Integer en mooi gedaan!

Vandaag worden in Nederland de doden herdacht, morgen wordt de bevrijding gevierd. Twee dagen vol contrast. Normaliter staat de Dam in Amsterdam op 4 mei vol met burgers -jong en oud- die de kranslegging bijwonen en luisteren naar sprekers die gedenken. Dit jaar zal dat door de coronacrisis anders verlopen. De Dam zal vandaag leeg blijven, op het koninklijk paar en leden van het nationaal comitee 4 en 5 mei na. Dat lijkt mij een nóg indringend beeld te worden door die leegte. Vanavond zitten wij steevast voor de buis en rouwen met hen die rouwen. Ik zal vooral aan Klara Borstel-Engelsman denken, de oudste Nederlandse vrouw die op 102-jarige leeftijd in Auschwitz werd vermoord. Ze werd op 30 april 1842 geboren in Amsterdam, vierde haar laatste verjaardag in de ziekenboeg van kamp Westerbork en werd op 12 oktober 1944 vergast in Polen. Zij is 1 van de 6.000.000 slachtoffers. In gedachten leg ik voor haar bloemen op de Dam.

Gisteravond keken we op NPO2 naar de documentaire ‘De kinderen van tante Truus’  van Pamela Sturhoofd. Zij werkte bijna drie jaar aan de film over oorlogsheldin Truus Wijsmuller (1896-1978). Sturhoofd had als belangrijkste doel deze Amsterdamse, die zelf niet joods was, een plek in de Nederlandse geschiedenis te geven. Door haar daadkrachtige optreden werden namelijk rond 10.000 joodse kinderen uit met name Duitsland, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en Polen op tijd in veiligheid gebracht. Ze konden mee aan boord van de zogenaamde Kindertransporten en overleefden zo de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Sturhoofd en haar team vonden 15 kinderen terug, verspreid over de wereld. Zij komen allen aan het woord in de documentaire. Die wordt nooit sentimenteel maar ontroert wel.

Rond deze tijd van het jaar dompel ik mij doorgaans onder in boeken over de Holocaust. Afgelopen jaar verschenen enkele werken over de kindertransporten en de rol van de Nederlandse Truus daarin. Twee daarvan las ik in de afgelopen periode ‘The Last Train to London’ van de Amerikaanse auteur Meg Waite Clayton (1959) en ‘The Child on Platform One’ van de eveneens Amerikaanse Gill Thompson (1966).

Het werk van Waite Clayton is gedeeltelijk non-fictie. Daarmee bedoel ik dat het boek dicht bij een reconstructie van de heldendaden van Truus Wijsmuller blijft. Het werd een internationale bestseller en werd in 19 talen vertaald. Het verhaal speelt zich af vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (1938-1939). Duitsland is in de ban van de nazi’s, de ‘Anschluss’ -Hitlers annexatie van Oostenrijk- staat op het punt te gebeuren. Omringende landen sluiten hun grenzen om joodse vluchtelingen te weren maar dat kan de Nederlandse Truus niet deren. Met gevaar voor eigen leven en met hulp van haar echtgenoot en een wijdverbreid internationaal netwerk van vrienden en kennissen zet ze zich in om duizenden joodse kinderen in het buitenland op te halen en via Nederland met ferries en vrachtschepen, soms onder erbarmelijke omstandigheden, naar het vrije Engeland te transporteren. Wat een vrouw! Haar verhaal is hoopgevend in tijden van crisis.

Het boek van Thompson is geromantiseerde historische fictie; dat wil in dit geval zeggen dat haar werk deels is geïnspireerd op het verhaal van de kinderen van dezelfde tante Truus. In dit boek zit echter meer literaire vrijheid van de auteur, zij gaf een eigen draai aan het verhaal. Thompson is geschoold in de Engelse letteren dus qua taalgebruik en sfeerbeschrijving pakt dat goed uit. Ze weet de lezer te boeien. (Van haar las ik eerder het boek ‘The Oceans Between Us’. Ook een aanrader.)

Recent downloadde ik het boek van de Duitse auteur Gabriele Tergit (1894-1982). Vorig jaar werd haar familieroman ‘De Effingers’ uit 1951 herontdekt. Het zou een variant zijn op ‘De Buddenbrooks’, een roman van de Duitser Thomas Mann waar ik als jonge student helemaal door werd gegrepen. Dat verhaal gaat over een Duitse familie van vier generaties die ten onder gaat. Tergits boek gaat over drie generaties joodse mensen in het Duitsland van Bismarck en Hitler. Het ligt ongeduldig op mijn leesplank te wachten.

Onlangs begon ik aan het autobiografische boek van de Amerikaanse Esther Safran Foer, getiteld ‘Ik wil je laten weten dat we er nog zijn’. Op 24 april jongstleden stond een uitgebreid interview met haar in De Volkskrant. Esther is de moeder van drie schrijvende zonen. Vooral het werk van zoon Jonathan Safran Foer kan ik waarderen. In 2002 schreef hij de autobiografische roman ‘Alles is verlicht’. Daarin ging hij als student op zoek naar zijn joodse oma en de geschiedenis van zijn andere voorouders in West-Oekraïne. Hij wist tijdens zijn zoektocht echter onvoldoende feite boven water te krijgen en nam zijn toevlucht tot fictie. Dat deed niets af aan mijn geboeidheid.

Dat was de eerste poging in de Safran Foer-familie om te zoeken naar de joodse roots. Moeder Esther liet het daarbij niet en groef door. Na decennia speuren ontdekte ze meer en meer over haar familie. De nazi’s vielen in 1941-1942 dorpen in de Oekraïne binnen waarbij bijna alle joodse inwoners werden vermoord. Esther’s vader en moeder bleken ieder de enige joodse overlevenden van hun familie. Op een dag vertelt haar moeder dat Esther’s (biologische) vader eerder was getrouwd en dat hij een andere dochter had, Aysa. Haar eigen moeder vluchtte als kind in haar eentje toen ze Duitse parachutisten uit de lucht zag komen; die vlucht eindigde in Oezbekistan. Dat zette Esther aan tot verder onderzoek. Ze reisde enkele malen naar Oost-Europa om plekken te bezoeken en ooggetuigen te spreken. Dit boek verhaalt daarover. Zelf werd ze in 1946 geboren, na de oorlog. Het gezin kwam in 1949 naar de Verenigde Staten. De hele familie leeft tot op de dag van vandaag in de schaduw van de Holocaust. Het goede nieuws is: zij  zijn er nog.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten