Enkele van de kinderen van tante Truus |
Ik kon mij niet voorstellen dat ik vrijheid ooit zelf tijdelijk zou moeten missen. We
realiseerden ons tegelijkertijd dat onze recente vrijheidsbeperkingen door corona in het niets
vallen bij de ontberingen die ondergedoken mensen in oorlogstijd ondervonden. Jarenlang. Vele
overlevenden van hen met deze ervaring associëren het voorjaar met de
herbeleving van ellende; de oorlog begon en eindigde in dat seizoen. Wij mochten weliswaar niet naar buiten maar voelden
ons veilig in en om ons huis. Onderduikers waren hun leven nooit zeker. Ze
werden vervolgd, verraden en vermoord om wie en wat ze waren. Tussen 4.000 en
6000 joodse kinderen in Nederland overleefden de oorlog in onderduik. Veel
onderduikkinderen ontwikkelden een levenslang trauma. Voor hen kwam pas laat
aandacht en zorg.
Onze Spaanse overburen vroegen ons op Koningsdag of wij de Nederlandse
vlag lieten wapperen rondom het huis.
Ons antwoord was dat we niet per se vaandeldraagsters zijn. We vinden het prima
dat er een koninklijk huis is. In voorgaande jaren trokken we in het buitenland
weleens een oranje shirt aan op die dag maar echte liefhebbers van dit soort
festiviteiten waren en zijn we niet. Ik kan mij niet herinneren dat wij ooit
het Rood-Wit-Blauw tijdens Dodenherdenking halfstok hingen of de vlag juist
hesen op Bevrijdingsdag. (We hebben wel een nationale driekleur maar die is elders
in opslag.)
Afgelopen kalenderjaar werd in Nederlandse media veel aandacht besteed aan
de herdenking van 75 jaar bevrijding. Regelmatig bezocht ik de interactieve NOS-site
om te zien wat er op dag 20, 30, 60, 180 en 360 na dato gebeurde. De
verslaglegging over de laatste dagen van de oorlog vond ik met name boeiend.
Hitlers dood, Nederlandse actieve troepen op Borneo, de rode vlag die wappert op
de Rijksdag, bevrijde gevangenen van Buchenwald die Juliana feliciteren, Nederlandse
vrouwen die worden gered in Büchenwald, vreugde in kamp Dachau na de bevrijding,
Britten die een schip met gevangenen van kamp Neuengamme bombarderen, landverraders
die worden geëxecuteerd bij
Vught en meer indringend nieuws. Integer en mooi gedaan!
Vandaag worden in Nederland de doden herdacht, morgen wordt de bevrijding
gevierd. Twee dagen vol contrast. Normaliter staat de Dam in Amsterdam op 4 mei
vol met burgers -jong en oud- die de kranslegging bijwonen en luisteren naar
sprekers die gedenken. Dit jaar zal dat door de coronacrisis anders verlopen. De
Dam zal vandaag leeg blijven, op het koninklijk paar en leden van het nationaal
comitee 4 en 5 mei na. Dat lijkt mij een nóg indringend beeld te worden door die
leegte. Vanavond zitten wij steevast voor de buis en rouwen met hen die rouwen.
Ik zal vooral aan Klara Borstel-Engelsman denken, de oudste Nederlandse vrouw
die op 102-jarige leeftijd in Auschwitz werd vermoord. Ze werd op 30 april 1842
geboren in Amsterdam, vierde haar laatste verjaardag in de ziekenboeg van kamp Westerbork
en werd op 12 oktober 1944 vergast in Polen. Zij is 1 van de 6.000.000
slachtoffers. In gedachten leg ik voor haar bloemen op de Dam.
Gisteravond keken we op NPO2 naar de documentaire ‘De kinderen van tante
Truus’ van Pamela Sturhoofd. Zij werkte
bijna drie jaar aan de film over oorlogsheldin Truus Wijsmuller (1896-1978). Sturhoofd
had als belangrijkste doel deze Amsterdamse, die zelf niet joods was, een plek
in de Nederlandse geschiedenis te geven. Door haar daadkrachtige optreden werden
namelijk rond 10.000 joodse kinderen uit met name Duitsland, Oostenrijk,
Tsjecho-Slowakije en Polen op tijd in veiligheid gebracht. Ze konden mee aan
boord van de zogenaamde Kindertransporten
en overleefden zo de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Sturhoofd en
haar team vonden 15 kinderen terug, verspreid over de wereld. Zij komen allen aan
het woord in de documentaire. Die wordt nooit sentimenteel maar ontroert wel.
Rond deze tijd van het jaar dompel ik mij doorgaans onder in boeken over
de Holocaust. Afgelopen jaar verschenen enkele
werken over de kindertransporten en de rol van de Nederlandse Truus daarin.
Twee daarvan las ik in de afgelopen periode ‘The Last Train to London’ van de Amerikaanse
auteur Meg Waite Clayton (1959) en ‘The Child on Platform One’ van de eveneens Amerikaanse
Gill Thompson (1966).
Het werk van Waite Clayton is gedeeltelijk non-fictie. Daarmee bedoel ik dat
het boek dicht bij een reconstructie van de heldendaden van Truus Wijsmuller blijft.
Het werd een internationale bestseller en werd in 19 talen vertaald. Het
verhaal speelt zich af vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (1938-1939).
Duitsland is in de ban van de nazi’s, de ‘Anschluss’ -Hitlers annexatie van
Oostenrijk- staat op het punt te gebeuren. Omringende landen sluiten hun
grenzen om joodse vluchtelingen te weren maar dat kan de Nederlandse Truus niet
deren. Met gevaar voor eigen leven en met hulp van haar echtgenoot en een
wijdverbreid internationaal netwerk van vrienden en kennissen zet ze zich in om
duizenden joodse kinderen in het buitenland op te halen en via Nederland met
ferries en vrachtschepen, soms onder erbarmelijke omstandigheden, naar het
vrije Engeland te transporteren. Wat een vrouw! Haar verhaal is hoopgevend in
tijden van crisis.
Het boek van Thompson is geromantiseerde historische fictie; dat wil in
dit geval zeggen dat haar werk deels is geïnspireerd op het verhaal van de
kinderen van dezelfde tante Truus. In dit boek zit echter meer literaire
vrijheid van de auteur, zij gaf een eigen draai aan het verhaal. Thompson is
geschoold in de Engelse letteren dus qua taalgebruik en sfeerbeschrijving pakt dat
goed uit. Ze weet de lezer te boeien. (Van haar las ik eerder het boek ‘The
Oceans Between Us’. Ook een aanrader.)
Recent downloadde ik het boek van de Duitse auteur Gabriele Tergit (1894-1982).
Vorig jaar werd haar familieroman ‘De Effingers’ uit 1951 herontdekt. Het zou
een variant zijn op ‘De Buddenbrooks’, een roman van de Duitser Thomas Mann
waar ik als jonge student helemaal door werd gegrepen. Dat verhaal gaat over
een Duitse familie van vier generaties die ten onder gaat. Tergits boek gaat
over drie generaties joodse mensen in het Duitsland van Bismarck en Hitler. Het
ligt ongeduldig op mijn leesplank te wachten.
Onlangs begon ik aan het autobiografische boek van de Amerikaanse Esther
Safran Foer, getiteld ‘Ik wil je laten weten dat we er nog zijn’. Op 24 april jongstleden
stond een uitgebreid interview met haar in De Volkskrant. Esther is de moeder
van drie schrijvende zonen. Vooral het werk van zoon Jonathan Safran Foer kan
ik waarderen. In 2002 schreef hij de autobiografische roman ‘Alles is verlicht’.
Daarin ging hij als student op zoek naar zijn joodse oma en de geschiedenis van
zijn andere voorouders in West-Oekraïne. Hij wist tijdens zijn zoektocht echter
onvoldoende feite boven water te krijgen en nam zijn toevlucht tot fictie. Dat
deed niets af aan mijn geboeidheid.
Dat was de eerste poging in de Safran Foer-familie om te zoeken naar de joodse
roots. Moeder Esther liet het daarbij niet en groef door. Na decennia speuren
ontdekte ze meer en meer over haar familie. De nazi’s vielen in 1941-1942
dorpen in de Oekraïne binnen waarbij bijna alle joodse inwoners werden
vermoord. Esther’s vader en moeder bleken ieder de enige joodse overlevenden van
hun familie. Op een dag vertelt haar moeder dat Esther’s (biologische) vader
eerder was getrouwd en dat hij een andere dochter had, Aysa. Haar eigen moeder
vluchtte als kind in haar eentje toen ze Duitse parachutisten uit de lucht zag
komen; die vlucht eindigde in Oezbekistan. Dat zette Esther aan tot verder onderzoek. Ze reisde enkele malen naar Oost-Europa om plekken te bezoeken en ooggetuigen te spreken. Dit
boek verhaalt daarover. Zelf werd ze in 1946 geboren, na de oorlog. Het gezin kwam in 1949 naar
de Verenigde Staten. De hele familie leeft tot op de dag van vandaag in de schaduw
van de Holocaust. Het goede nieuws is: zij zijn er nog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten