Qua chronologie zou deze blog hebben moeten verschijnen vóór die van zaterdag jongstleden (licht uit, blog aan). Het hoofdpijndossier ontstond medio vorige week maar we waren beiden niet eerder in staat om erover te bloggen. Ik bepaal het doorgaans maar als het haar betreft, besluiten we dat samen. Dat zit zo. Op een avond zat ik aan mijn bureau en mijn liefje maakte aanstalte naar boven te gaan. Kort daarna hoorde ik iets vallen, het leek op een zandzak die werd verplaatst. Ik keek op van het computerscherm en draaide mijn hoofd naar het geluid. Daarna hoorde en zag ik haar hoofd op de stenen vloer slaan. Een naar geluid. Het bloed verscheen direct, de plas werd snel groter.
In paniek schreeuwde ik haar voornaam,
op zijn Spaans. Die kreet kwam uit mijn tenen, een oerkreet. Als haar iets ernstigs
overkomt, ben ik ten einde raad... Mijn geschreeuw moet door alle buren zijn gehoord.
In twee sprongen was ik bij haar. Ik greep een handdoek uit de toilet, zij
vroeg om ijsblokjes maar dat was ontoereikend. Resoluut pakte ik de telefoon en
zei dat ik 112 om een ambulance ging vragen. Zij was het daarmee oneens maar
zag nu eenmaal niet wat ik zag. Er zat
een flinke deuk in haar voorhoofd, haar gezicht en handen zaten weldra onder het
bloed.
Het telefoongesprek was kort maar krachtig. De ambulance, met sirenes en zwaailichten, was er in 7 minuten en parkeerde voor het huis van de buren. (Spaanse buurvrouw Isa keek toe, vanachter haar raam.) Sinds medio vorig jaar beschikt onze woonplaats over een eigen 24/7 ambulancedienst en dat maakt in dit soort situaties het verschil. De mannelijke chauffeur en een vrouw stapten het terras op. In de zitkamer werd de hoofdwond met alcohol schoongemaakt (de fles bleef achter op de bijzettafel) en het hoofd van mijn liefje verbonden. Daarna vroeg de vrouw mij wat er was gebeurd. Zij meldde dat ze haar naar Urgencias van Hospital Universitario Torrevieja zouden vervoeren.
Ik opperde dat wij staan ingeschreven bij QuirónSalud, het privéziekenhuis dat verderop aan de randweg van Torrevieja ligt. Daarmee heeft men kennelijk geen contract. (Ons ziekenhuis heeft al zes jaar een eigen ambulancedienst maar dat nummer had ik niet paraat.) Mijn liefje liep zelf naar buiten, ondersteund door de jongedame. Eenmaal in de ambulance werd ze op de brancard gelegd en kreeg ze een nekkraag om.
De chauffeur vroeg nogmaals om haar SIP-kaart. Deze persoonlijke sanitaire kaart geeft alle gepensioneerde burgers en ingezetenen van Spanje recht op gratis ziekenzorg, zonder beperkingen. Zo rustig als ik tijdens de eerste fase was, zo nerveus greep ik nu in de schoudertas, op zoek naar haar kaart. Die zat namelijk niet in het gebruikelijke vak. (Dat klopte want die had ik eerder moeten tonen en teruggestopt, zonder na te denken.) Ik liep het huis dus weer in, zocht maar vond niets. Totdat ik een greep deed in het telefoonvakje van de tas. Het leek alsof ook ik op mijn hoofd was gevallen…
Ik zou de ambulance in eigen auto volgen. Met SIP-kaart. De sirene ging uit, de zwaailichten bleven aan en het voertuig racete er vandoor. De route die werd gevolgd, was niet de weg die wij normaliter nemen om naar het ziekenhuis te gaan. De bestuurder van de ambulance koos voor de snelste route: over de AP-7 met tolpoorten. Eenmaal op die weg ging de kilometerteller naar 140 en nóg zag ik de achterlichten in de verte; die afstand leek niet te overbruggen. Ik geloof dat ik hier nog nooit zo hard heb gereden. Daar kwam de eerste tolpoort in zicht. O-o, geen portemonnee! Die was ik van de weeromstuit vergeten. (Mijn rijbewijs eveneens.)
Dankzij die poort kon ik de ambulance weer bijbenen. De chauffeur werd doorgewuifd door de man aan het loket. Toen ik vervolgens zei dat mijn ‘marida’ -vrouwelijk verbuiging van ‘marido’, echtgenoot- (geen bestaand Spaans woord!) in die ambulance lag, werd ook voor mij de slagboom geopend. Als een 21ste eeuwse Watergeus bij Den Briel waar de Spanjaarden net waren vertrokken, mocht ook ik mijn weg vervolgen. De teller liep weer rap op naar 140. Ik ademde zwaar in mijn mondkapje. (Dat ik die niet even afdeed?!) Het was de adrenaline die mij voortjoeg.
Na bochten en rotondes reed de ambulance het talud van de Eerste Hulp op. Zelf parkeerde ik op het terrein voor gezonde mensen, op korte loopafstand van de ingang. Mijn liefje was toen wederom lang en breed uit mijn zicht. Ik meldde mij bij het loket van ‘Admisión’ -mèt SIP-kaart-, ontving een bonnetje met nummer en moest in de wachtkamer plaatsnemen. Na ongeveer een kwartier wachten klonk het nummer door de ruimte. Ik werd verwacht in Box 5.
En daar lag ze. Nog steeds met nekkraag, mondkapje voor, bebloed verband om haar koppie, een deken over haar lichaam en huissloffen aan haar voeten. Ze was blij mij te zien en dat was geheel wederzijds. “Een ritje in een ambulance is verre van comfortabel” was het eerste dat zij mededeelde. Daarna vertelde ze dat de vrouw arts was, goed Engels sprak en uit Bulgarije komt. Hoe oninterressant ik die mededelingen op zich ook vond, ze klonken fijn in mijn oren. Ze was namelijk helder en alert.
Weer verscheen een vrouwelijke arts, nu aan haar ziekenhuisbed. Klein van stuk maar heel kordaat. Iemand met dezelfde voornaam als mijn liefje maar met een Spaanse achternaam. Toen ze ons Nederlands hoorde spreken, schakelde ze naar een redelijke versie van mijn moerstaal over. Ik vergat te vragen hoe het kon dat zij dat deed. Eerst zou een CT-scan van het hoofd worden gemaakt en pas daarna zou de wond kunnen worden gehecht. Het duurde lang voordat we de volgende stap konden zetten. Wachten in een Spaans ziekenhuis zijn wij niet gewend maar dat is zeker geen kritiek op dit ziekenhuis. Ook hier was alles prima in orde: de hallen en zalen schoon en opgeruimd, de apparatuur modern, het verzorgend personeel aardig. (Eén vooroordeel minder!)
Ze keerde snel terug van de scan. Arts Martha moest eerst de beelden controleren. Ze kwam ons persoonlijk vertellen dat er geen posttrauma op de foto's was te zien. Het hechten met naald en draad dat daarop volgde, kon ik niet aanzien. De adrenaline was waarschijnlijk uitgewerkt in mijn lichaam. Wel hield ik de hele tijd de hand van mijn liefje vast. De vriendelijke verpleegkundige maakte er een secuur werkje van. Ze noemde de wond “fea”, lelijk. Dat wordt dus een litteken. “Nou ja, ik heb al een liefje”, zei mijn liefje gelaten. En zo is het!
We reden ver na middernacht, uren nadat hier de avondklok aanving, over een spookachtig stille kustweg naar huis. Geen hond te zien, slechts een overstekend haasje dat werd gespaard. Ik reed namelijk weer 60km per uur, mijn oude-vertrouwde gangetje. Dichter bij huis troffen we nog één medeweggebruiker aan: een politieauto.
Die nacht deden we beiden geen oog dicht. Zij omdat ze niet op haar vertrouwde zijde kon liggen en haar hoofd en handen pijn deden (die waren onder haar lichaam terechtgekomen), ik omdat ik per se wilde waken. Je weet maar nooit na zo’n schudding van de hersenpan... Regelmatig sprak ik met haar of raakte haar even aan, controlerend of ze nog leefde. De klap van haar lichaam en hoofd op de tegels hoorde ik de hele nacht in mijn hoofd, het beeld van haar bloed zat vaak op mijn netvlies. Als ik dit typ, gaat er weer een rilling door mijn lichaam. Nog steeds. Maar dat zal slijten.
De volgende ochtend deed ik al haar Spaanse taaloefeningen op Duolingo. Uit compassie deed ik meer dan de dagelijks verplichte hoeveelheid. Geloof het of niet maar daar kwam ik de zin tegen over van de trap vallen. Val bestaat dus toeval ook. Daarna mopte ik de vloer. De typische lucht van bloed -ijzer- bleef nog een tijd in mijn neus hangen. Zij bleef die dag grotendeels in bed.
Het gaat elke dag beter met de patiënte al zou je dat niet zeggen als je haar ziet. Handpalmen en polsen zijn eveneens gekwetst, het oog onder het gat in haar hoofd kleurt bont en blauw. (Dat zit steeds vaker dicht.) Je ziet het onderhuidse bloed als een schaduw over haar gezicht glijden. Een deel van haar schedel is nog ongevoelig. Ze heeft geen hoofdpijn maar is wel duizelig als ze gaat liggen.
Ook is ze bang om weer te vallen, nu we niet weten wat de oorzaak van haar val was. Van 's ochtends vroeg tot 's avonds (niet zo) laat gaan we daarom als een treintje de trap op en af. Zij voorop, ik er achteraan en andersom. Samen zijn we namelijk stabieler! Zij herinnert zich het voorval niet. Het verslag moest van mij komen. Zelf weet ik niet hoe hoog ze op de trap stond; dat was buiten mijn gezichtsveld. Ze moet echter snel ineen zijn gezakt. Ze rolde niet van de trap en viel niet achterover; ze heeft immers geen kwestsuur aan het achterhoofd. Met één klap belandde ze voorover (!) op de vloer. Het is een wonder dat de schade beperkt bleef tot haar voorhoofd. We denken dat het een black-out zou kunnen zijn. Die gedachte doet iets met het zelfvertrouwen van de gevallene en haar zuster Clivia…
Haar werd sowieso geadviseerd een vervolgafspraak te maken met de huisarts voor het verwijderen van de hechtingen en voor een consult. Wij besloten dat anders aan te pakken en het vervolg te doen in het eigen ziekenhuis. De favoriete Spaanse specialist die we daar in 2009 leerde kennen, was in de afgelopen dagen onze medische vraagbaak. Het vertrouwen dat wij hebben in zijn kennis, kunde en menselijkheid is groot. Ik legde de kwestie -namens haar- aan hem voor en vroeg om advies. Hij schreef in een dag terug. Uiterst empathisch en zakelijk tegelijkertijd.
Toen zijn medisch assistente maandagochtend
belde en belangstellend aan mijn liefje vroeg hoe het nu met haar gaat, kreeg ik
tranen in mijn ogen. (Net als zij ben ik nog niet helemaal de oude.) Deze arts is
zó toegewijd aan zijn patiënten, dat ontroert mij mateloos! Nog deze week wordt
een MRI van het hoofd van mijn liefje gemaakt, gevolgd door een consult met
hem. Hij verwijst ons op dezelfde dag door naar een collega-medicus die is
gespecialiseerd in Neurologie. Die laat zijn of haar licht nader schijnen op
dit hoofdpijndossier.