Illustratie: Sigmund - Peter de Wit |
In artikelen en gesprekken werd Remkes vaak ‘bemiddelaar’ genoemd maar dat was hij juist niet. Er valt namelijks niet te bemiddelen. De stikstofuitstoot is veel te hoog in Nederland, de status van belangrijke natuurgebieden holt achteruit en lokale veehouderijen en enkele reuzen uit de chemische industrie zijn de grote vervuilers. Daarin moet hoognodig worden ingegrepen. Remkes moest het stilgevallen gesprek tussen de agrarische sector en de overheid weer vlot trekken. Of dat gaat lukken, blijft nog even de vraag. Aanstaande dinsdag wordt een stemming gehouden onder de leden van LTO Nederland over de inhoud van het rapport. Die organisatie vertegenwoordigt 35.000 agrarische ondernemers. Als er tegen wordt gestemd, is men terug bij af.
Cabaretier Youp van 't Hek beschreef Remkes in zijn wekelijkse column als een man “met rustieke boerenkiespijnkop en murmelende praatjes. Een schitterende stripfiguur”. Geen idee of daaruit veel waardering spreekt... Het rapport draagt de titel ‘Wat wel kan’ en werd tamelijk goed ontvangen door de meeste betrokkenen. Er moest weer een verstandhouding gaan ontstaan die de inhoud en het gesprek over een duurzame toekomst voor agrarische ondernemers centraal stelt. Een van de eisen van boeren was dat de Stikstofkaart van Nederland van Christianne van der Wal, minister van Natuur & Stikstof, van tafel moest. Dat werd overgenomen. De terreur van Het Kaartje. Tja. In mijn ogen was er weinig mis mee. Eindelijk maakte een minister haar aanpak duidelijk, na al die bange voorgangers op dat departement. Ondanks het weglaten van de kaart blijven alle natuurbelastende bedrijven in het vizier.
Illustratie: Marc-Jan Janssen |
Remkes presenteert een denklijn om uit de ontstane impasse te komen en de agrarische sector een toekomstperspectief te bieden. Zijn denklijn moet niet worden verward met een definitief plan. In deel I van het document vat hij het vraagstuk samen en doet hij aanbevelingen. In deel II werkt hij die uit. Bovendien zet hij uiteen wat er met de onderlinge relaties tussen betrokkenen moet worden gedaan ter ondersteuning. Burger(stad vs platteland)-provincie-overheid, agrariër-subsector-sector-provincie-Rijk. En hun belangenbehartigers.
Zijn belangrijkste boodschap vind ik dat er 500 à 600 piekbelasters in de nabijheid van natuurgebieden moeten worden uitgekocht in één jaar tijd. Met vrijwillige uitkoop, verplaatsing of onteigening. Dat wordt nog een hele klus want dit jaar zijn tot nu toe slechts 24 boerenbedrijven uitgekocht, ondanks de woest aantrekkelijke regeling van de Nederlandse overheid. Deze piekbelasters, 's lands grootste uitstoters van ammoniak en/of stikstofoxiden, tref je zowel in de agrarische sector als in het bedrijfsleven aan. Remkes voegde geen lijst aan zijn rapport toe maar die is er ongetwijfeld wel. Die toont waarschijnlijk verdacht veel overeenkomst met de dikke stippen op de eerdere stikstofkaart...
In een recent artikel in de Volkskrant las ik dat van de lijst (uit 2019) van de 100 grootste ammoniakuitstoters er 90 veebedrijven zijn. De uitstoot van ammoniak, grotendeels toe te schrijven aan de landbouw, nam de laatste jaren nauwelijks af. De uitstoot van stikstofoxiden, vooral afkomstig van weg- en vliegverkeer en industrie, is sinds 2010 bijna gehalveerd. Op een lijst van de 100 grootste uitstoters van stikstofoxiden, aangevoerd door Tata Steel (IJmuiden), is geen veehouderij te vinden.
Ik trof genoeg nieuwe info aan in het rapport om geïnteresseerd verder te lezen. Zo las ik dat er in Nederland 52.500 agrarische ondernemers zijn. Ik viel van mijn stoel van dat grote aantal! 2.700 van hen zijn tuin- of champignonbouwers, 5.600 opengrondtuinbouwers, ruim 11.000 akkerbouwers, ruim 25.000 in de veeteelt, van wie 14.500 melkveehouders zijn, waarvan 5.500 intensieve veehouders. Circa 3.000 ondernemers combineren minimaal twee sectoren in hun bedrijf.
Van alle agrarische ondernemingen heeft 70% een bedrijfshoofd ouder dan 50 jaar. Ruim 60% van hen heeft naar verwachting geen opvolger. In totaal zou het gaan om ongeveer 20.000 bedrijven. Hier liggen dan ook volop kansen voor vrijwillige uitkoop, wat mij betreft. Een klein aandeel van de markt wordt bediend door biologische boeren; variërend per sector (rond de 4%) is dat erg laag vergeleken met het EU-gemiddelde. Dit groeit gestaag maar de betalingsbereidheid onder Nederlandse consumenten van de meerprijs voor bioproducten valt tot dusver tegen. De Europese ambitie ‘Farm to Fork’ is erop gericht 25 à 30% van de overall productie biologisch te maken. Groen boeren verdient een realistische positie en vraagt samenwerking in de hele voedselketen.
60% tot 75% van de huidige productie in Nederland is bedoeld voor de export (afhankelijk van de sector), slechts 25% tot 40% wordt geproduceerd voor Nederlandse consumptie. Daarvan is grofweg 50% voor supermarkten en 50% voor food services bestemd (bedrijfskantines, verpleeghuizen, ziekenhuizen, maaltijdservices, horeca). Dat Nederland een voedseltekort zou krijgen met minder boeren is kletspraat.
Remkes conclusie is dat er plekken zijn in Nederland waar specifieke vormen van landbouw niet meer kunnen, maar ook dat er plaatsen zijn waar die nog wél passen. Vandaar de positieve rapporttitel. Er lijkt echter nergens plek meer voor intensieve veeteelt. Tijdens zijn gesprekken met boeren kwam hij tot de ontdekking dat het voor de meeste agrarische partijen niet acceptabel is dat het kabinet agrarische ondernemingen gaat onteigenen of hun vergunning gaat intrekken. “Eens vergund blijft vergund”, stellen zij.
Allereerst moet worden gezorgd dat de natuur in Nederland niet verder verslechterd en dat de stikstofgevoelige Natura2000-gebieden kunnen herstellen. Het stikstofgehalte dat daar wordt uitgestoten, moet komend jaar al fors dalen; bij voorkeur naar nul of daaromtrent. Zonder dalende lijn in de emissie is er geen ruimte voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen en blijft het land deels op slot. Om daaraan een einde te maken, is een ambitieus en juridisch houdbaar kortetermijnplan nodig. De keuze aan kortetermijnmaatregelen is echter beperkt en de tijd dringt.
Wat daarnaast ook broodnodig is, voor zowel de agrarische
sector als het hele land, is dat er een langetermijnvisie op de landbouw wordt
gevormd. Waar wil Nederland op termijn naartoe met landbouw en veestapel?
In welke zones in het land kan nog wel worden geproduceerd? Door hoeveel en
welk soort bedrijven? De boerenbedrijfsvoering moet in lijn worden gebracht met
de eisen die klimaat, dierenwelzijn, water, bodem, gezondheid en cultuur
stellen. Landsbelang boven eigenbelang. Dat de veestapel moet worden verminderd, lijkt mij (en Johan) onvermijdelijk. Op
termijn moet voor alle betrokkenen helder zijn hoe uit een nieuwe landbouwstrategie
een goed verdienmodel volgt. Daarvoor is effectieve overheidscoördinatie nodig en
slimme Europese samenwerking. Gaat dat lukken?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten