Als ik onderweg ben, is er nooit sprake van een tekort aan inspiratie. De teksten vloeien dan uit mijn pen. We wandelden in de rode en grijze Tatacoawoestijn in het departement Huila. Dat was vooraf een van de hoogtepunten van onze rondreis en dat bleek ook prachtig te zijn. We stonden vroeg op om de zonsopgang over de rode pieken met eigen ogen te zien. De avond ervoor bleek het te hebben geregend waardoor sommige doorgangen erg glibberig waren. Dat was niet per se makkelijk. Er zaten grote plakaten rode modder onder onze wandelschoenen die echter snel droogden. Mijn liefje werd op sommige trajecten bijgestaan door de lieve, lokale gids. Hij had het op zich genomen haar veilig door het gebied te loodsen. Naarmate de tijd vorderde, zag je de kleuren veranderen. Prachtig!
De grijze woestijn vond ik minder spectaculair omdat het mij erg deed denken aan het gebied in Tabernas (Andalusië). Dat lijkt er als twee druppels water op maar dan zonder cactussen. Als er toch geen cactussen zouden staan in de Tatacoawoestijn! Waar moesten al die vogels zich dan ophouden?! Ik keek mijn ogen uit, hun gezang was alomvertegenwoordigd. Vooral de felrode Santa Marta waarop mijn liefje mij attent maakte en de pato negro, een bonte eendensoort, vielen op door hun felle kleuren. (zie mijn vorige korte blog over vogels.)
De avond ervoor luisterden we in de duisternis naar een Colombiaanse professor van de universiteit die ons uitleg gaf over de sterren (en de sterrenbeelden). Het was een wolkenloze avond en miljoenen sterren fonkelden aan het firmament. Astrotoerisme is hier groot, wij waren onderdeel van een grote groep voornamelijk Colombianen. Er was totaal geen sprake van lichtvervuiling dus er was veel te zien: de kleine en de grote beer (die in het Spaans honden worden genoemd), de Pleïaden (het Zevengesternte), Jupiter en heel veel meer.
Hij was een onderhoudende spreker. Er stonden twee grote telescopen opgesteld waardoor je, rij voor rij, mocht kijken. Die avond werd ik lekgeprikt, ondanks de lange broek, lange mouwen en een laag antimugcrème. Mijn benen en armen zitten onder de steken die maar blijven jeuken!
Om het archeologisch park van San Agustín te kunnen bezoeken, legden we een reis van ongeveer zes uur in een privé-auto met chauffeur af. We bleken de halfgekke Jason achter het stuur te hebben, wij pechvogels. Hij was een goede chauffeur -al reed hij te hard en zat regelmatig op sociale media- maar zijn grappen waren abominabel en seksistisch. Die negeerden we, naar de enigszins verstandige of interessante dingen die hij zei, luisterden we wel. Dat ergerde hem waarschijnlijk dermate (de macho) dat hij steeds harder zijn best deed vervelend te zijn. Tot aan schreeuwen van onzin, vals zingen en gekraai als een kind toe. Dat negeren hielden wij lekker lang vol. We stapten opgelucht uit.
In dat park, waar tientallen beelden zijn te bezichtigen uit de pré-colombiaanse tijd, kregen wij een lokale gids toegewezen. Umberto bleek een man van vele talenten. Niet alleen is hij koffieproducent en gids, hij is ook een begenadigd musicus. Hij pakte af en toe een muziekinstrument uit zijn rugzak als we met hem van opgraving A naar B liepen. Dan speelde hij muziek, op een typische Andes-fluit, op de ocarino en de panfluit. Hij legde goed uit, was onderhoudend en ging uiterst galant om met mijn liefje. Hij gaf haar een ter plekke vervaardigde wandelstok om beter tegen de helling op te lopen en gaf haar regelmatig een arm, alsof zij zijn zus was (aldus zijn woorden).
De kleine en grote beelden van vrouwen, mannen, goden, hun bewakers en dieren in dit park zijn heel goed bewaard. Ze worden als précolombiaanse (inheemse) kunst bestempeld omdat er geen aandacht of tolerantie meer was voor die culturele uitingen toen de Spanjaarden Colombia bezetten in 1600. Deze oude kunstvorm verdween daarna geheel uit het zicht. Er liggen enkele massagraven open in dit gebied. Deskundigen denken dat daar nog honderden andere graven liggen. Er zou daar pas 25 procent van alle beelden zijn opgegraven; dat weet men door opnames van scanners en satellieten. Voorlopig laat men het liggen zoals het ligt. De jaguar (macht), de slang (symbool van de onderwereld/dood) en de adelaar (symbool van de hemel/het leven) spelen een grote rol in de inheemse cultuur. Die dierfiguren komen dan ook vaak terug op de beelden. Erg mooi en interessant. Sommige van de menselijke beelden hebben reuzegrote ogen. Dan had de afgebeelde figuur flink gesnoept van hallucinerende middelen (ayahuasca, een inheemse plant).
Dat is een mooie brug naar ons volgende uitstapje. We reden in ruim vijf uur van San Agustín naar Popayán, in het departement Cauca. Andres was deze keer onze privéchauffeur maar dat had nogal wat voeten in de aarde. De avond ervoor regelden wij het transport met de vriendelijke receptionist van hotel Monasterio (dat prachtig uitkijkt over een groene vallei). Toen wij de volgende ochtend op tijd uitcheckten en klaar waren voor een vroeg vertrek, bleek er niets te zijn geregeld. Nu is dat op zich geen halszaak maar dit was het speciale weekend van Driekoningen en van lokale carnavalvieringen (Blancos y Negros) waarbij hard wordt gefeest en veel alcohol wordt genuttigd. Het transportbedrijf nam niet op.
Het duurde relatief lang voordat Andres voorreed maar hij maakte veel goed. Op dat traject zit een stuk door het Nationale Park Purace, in het departement Cauca, waar de weg deels bestaat uit steenslag. Over ruim 50 kilometers lengte hobbeldebobbel je voort, de nieren zitten ongeveer achter de oren. De tegenstanders van asfaltering zijn van mening dat dat niet past in dit bijzondere nationale natuurpark. Daar is veel voor te zeggen maar oncomfortabel blijft het. Andres maakte de reis boeiend voor ons door over van alles en nog wat te vertellen. Zo ook over de FARC, een voormalige Colombiaanse guerrillagroep, die jarenlang in deze jungle de scepter zwaaide. Als buitenlander liep je in die tijd groot gevaar als je door dit deel van Cauca reed maar nu is dat niet meer zo. Onze auto werd aan de Huila-kant gecontroleerd door militaire politie. De achterklep moest open, onze reistassen werden optisch gecontroleerd. Andres vond dat qua veiligheid een stap in de goede richting. (Aan Cauca-kant staat nog geen militaire politie.)
We stapten uit op de beruchte brug waar de versperring vroeger stond en waar niemand verder mocht reizen. Daar maakten we een foto van de waterval die eronder stroomt. Normaliter is de natuur hier groener dan groen maar vanwege het vele stof hebben alle planten en bomen een soort zilverlaag.
Andres vertelde ook dat cocaïne (van cocabladeren die in de diepe jungle worden verbouwd en waarmee de politieke strijd die nu nog bestaat grotendeels wordt gefinancierd) niet meer de belangrijkste bron van inkomsten is. Het is nu de drug fentanyl, dat 50 keer sterker is dan heroïne en daardoor veel verslavender, waarom alles draait. Dat is afkomstig van papaver dat verder chemisch wordt bewerkt. Deze chemische drug waart als de man met de zeis door de hele wereld. Vooral in de VS is het een megaprobleem. We hobbelden urenlang over de steenslag en de chauffeur wees mij af en toe op mooie borden waarmee men wordt gewaarschuwd voorzichtig te zijn met overstekend wild. Het bord met de jaguar trok de meeste aandacht.
Op ongeveer 3.200 meter hoogte kwamen we een Duitssprekend echtpaar (50-plus) op twee motoren tegen die eveneens een stop maakte. Toen ik op haar vraag waar ik vandaankom, antwoordde dat ik Nederlandse ben, zei ze 'zoet' in haar moedertaal. (Ik vermoed dan ook dat ze Oostenrijkse is.) Ze had al lange tijd niet met zo'n leuke vrouw gesproken (😉). Zij rijden al maanden door Zuid-Amerika, zijn nu op weg naar Venezuela. Ze kwamen uit Ecuador en vertelden dat ze aan de grens met Colombia de oso anteojos zagen, de zeldzame bebrilde beer die ook in de Colombiaanse jungle voorkomt. Andres heeft het dier nog nooit in levende lijve gezien, zijn vader die ook chauffeur is, wel. Voor ons beperkte het zich tot een muurschildering en een waarschuwingsbord ten faveure van het dier.
Het grappige is dat we hen de dag erna weer tegenkwamen in een restaurant in Popayán. Ze sprong op en wilde mij omhelzen maar gezien de luchtweginfectie van mijn liefje (die inmiddels aan de beterende hand is), sloeg ik de knuffel af. Zo’n spontane ontmoeting gold ook voor het franssprekende echtpaar uit Canada dat bij ons in hotel Colonial verbleef in Villavieja. De wereld is soms kleiner dan je denkt!
Eenmaal weer op de geasfalteerde weg (nog steeds boven 3.000 meter hoogte) met de Andes als achtergrond, reden we langs een gebied met een plant die men hier frailejón noemt. Het is een Colombiaans icoon, een soort lichtgekleurde palm op stam, die ongeveer 1cm per jaar groeit en met de wortels in het water staat. Het drassige veld stond er vol mee. Het was er nogal fris, de koele wind blies over de vlakte.
We zijn nu in de plaats Popayán, een stadje op 1.700m hoogte met een historisch centrum (UNESCO-werelderfgoed) dat voornamelijk bestaat uit witte koloniale gebouwen. Er staan hier minstens acht kerken en een kathedraal die een bezoek waard zijn. Ook ligt er een groene heuvel, als een soort pyramide, die een bijzondere betekenis heeft voor de inheemse bevolking, de Amapola. Het centrum is erg mooi en de kerstversiering hangt nog overal. We vonden hier het lekkerste kopje Colombiaanse koffie tot nu toe.
Ons huidige hotel heeft een restaurant dat ooit door UNESCO werd geroemd als gastronomisch werelderfgoed. Het werd opgezet door een Franse vrouw die werd opgeleid met Paul Bocuse, haar echtgenoot is Spanjaard. Inmiddels runt hun zoon de keuken.
Morgen gaan we het nabijgelegen stadje Silvia bezoeken, in de heuvels. Dat ligt op ruim een uur rijden van hier. Elke dinsdag wordt daar een inheemse markt georganiseerd. De bevolking (bestaande uit vier stammen) in traditionele kleding, komt dan vroeg naar de markt om inkopen te doen en te onderhandelen. We verheugen ons op een kleurrijke ochtend.
Die foto’s zal ik morgen na terugkeer aan het reeds volle webalbum toevoegen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten