Translate

vrijdag 18 januari 2019

Overal kaktussen

We slapen thans in een dorp waar de klok van de honderden jaren oude houten kerk (!) om de zoveel uur ‘Venid y Adoremos’ speelt. Het dorp heet Chañaral, heeft zowaar straattegels en trottoirs en zelfs een koffieshop. Inderdaad, we boffen met zoveel cultuur om ons heen! Dit is een mijnwerkersdorp. Op dit traject van onze route gaan we van het ene mijnwerkdorp naar het andere. 

Het hotel waar we thans verblijven, heeft de missie pontificaal ingelijst in de gang hangen: ze willen leider zijn van het regionale toerisme. Volgens mijn liefje, beëdigd Tripadvisor-reviewer en genius bij Booking.com zijn ze dat ook. Het is een prima plek om te verblijven, alleen het ontbijt is niet om over naar huis te bloggen.

Op de dag van aankomst stapten we een gourmetshop binnen waar het oog van mijn liefje op het koffiezetapparaat viel en dat van mij op een stenencollectie. We bestelden eerst twee kopjes koffie, daarna voelde ik mij vrij om op het kistje met glimmende stenen aan te vallen. Wow! Kon iemand in de winkel mij vertellen wat er tussen die wattenbollen naar mij lag te knipogen?! Moeder en zoon gingen druk bezig met het bereiden van twee fraaie latte macchiato’s, pa werd binnengeroepen voor zijn stenenexpertise.

Ik vroeg hem of hij werkzaam was in een mijn. Dat was hij geweest maar niet als mijnwerker. Hij was fysicus van beroep en analyseerde vooral datgene wat moest worden gedolven en werd gedolven. In dit gebied zijn vooral goud- en kopermijnen actief. Hij vertelde bij elke steen wat het was. Ik vond hier een nieuwe hobby… 't Is maar tijdelijk maar ik ben gefascineerd door al die veelkleuren stenen en aarde hier! Hij vertelde dat het mineraal dat dominant is in een rots of een aardlaag de kleur van de steen bepaalt. Dat klinkt uiterst logisch. Hoe intenser de kleur, hoe meer van dat mineraal erin zit. Zijn mooiste stenencollectie kwam diep uit mijnen, langs de weg en in de woestijn vind je minder fraaie exemplaren maar voor een Hollandse kaaskop zijn ze nog steeds mooi genoeg om te verzamelen. Ik hoop mijn liefje in de komende weken zover te krijgen dat ook een kilootje of wat in haar reistas mee naar huis wil nemen. (Ook heb ik een zakje geraapte schelpen; grote, veelkleurige dubbelkleppigen.)

Nu we aan de kust vertoeven, begint onze dag doorgaans met bewolking. Dat kennen we van ons eerdere verblijf (2015) in de kustplaatsen Viña del Mar en Valparaíso. Ook in de vorige badplaats Bahía Inglesa hadden we ’s ochtends te maken met bewolking en soms zeemist. Over het algemeen trekt de bewolking of de mist tegen het middaguur op maar nu we speciaal voor het Nationaal Park ‘Pan de Azucar’ hier zijn, blijkt het pas na 2 of zelfs 3 uur ’s middags op te trekken. Hebben wij weer. Alhoewel we zijn bedekt, staat de UV-index op extreem (stand 11). In Santiago schaften we beiden UV-shirts met lange mouwen aan. De exemplaren die we voor eerdere zonovergoten reizen kochten, hangen thuis in de kast… We werden er een beetje sip en sikkeneurig van (jawel, ook mijn liefje) want die prachtige baaien en de onwerkelijke kleuren van de heuvels en rotspartijen komen nu eenmaal beter tot hun recht met een zonnetje. Later op de middag begon de zon inderdaad weer kort maar krachtig te schijnen.

We reden om half 10 weg bij het hotel en kwamen een half uurtje later bij de controlepost van het park aan. We waren de eersten. Daar werden onze namen en herkomst genoteerd. Vervolgens werden we doorgelaten naar het verderop gelegen bezoekerscentrum en de kassa. Voor 5.000 Chileense pesos (ongeveer €6.50 per persoon) mochten we door. Het bezoekerscentrum had niet veel om het lijf; daar valt nog wel het een en ander aan te verbeteren en uit te breiden. Wel ontvingen we goede gidsen: een algemene met daarin de rijroute en de wandelpaden, een specifieke van de bestaande flora in het park, een gids over de geologie van het gebied.  

We gingen op weg naar het uitkijkpunt over de Caleta Pan de Azúcar die aan het einde van een pad van ongeveer 3.5 kilometer (enkele weg) ligt. We waren op dat moment de enigen die er rondliepen. Je loopt over een aangelegd schelpenpad langzaam maar zeker omhoog. Aan beide kanten van het pad bevinden zich ontelbare cactussen, in diverse staten van dienst. Guanaco’s hebben zich in deze woestijnachtige, droge gebieden aangepast en eten de bloemen en vruchten van cactussen. Mijn liefje vond het saai en ze had een punt. Niet alleen liepen we onder een wolkendek, er was geen dier te bekennen. Zelf maakte ik regelmatig een foto van een cactussoort en specifieke flora. Er zouden minstens 20 soorten cacti zijn te ontdekken maar ik bleef op minder dan tien soorten steken. De dominante soort cactus hier heet ‘Copiapó’, naar de regiohoofdstad van de provincie met dezelfde naam. De wandelroute viel tegen. Er was geen woestijnvos, guanaco of vogel te bekennen. Door goed op te letten zag ik één salamander en mijn liefje maakte mij attent op een tor met gele schouders (dat dan weer wel). Ik realiseer mij dat we verwend zijn… We hebben op onze rondreis door Chili al heel veel fauna gezien!

Morgen keren we weer naar het 110 hectare grote natuurgebied terug maar we pakken het anders aan. We gaan later, in de hoop dat we de omgeving met meer zon kunnen aanschouwen. Misschien zijn er dan meer toeristen te bekennen. Wij vinden het tamelijk uitgestorven, ondanks dat men hier zomervakantie heeft. Wellicht is dit gebied voor de meeste Chilenen al te noorderlijk? We begrijpen steeds beter waarom Santiago ruim 6 miljoen inwoners heeft. De rest van het land bestaat uit natuurgebied of afgelegen gebied. In de omgeving van Santiago is voor alle maten portemonnees vakantie te vieren. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten