We slapen thans in een dorp waar de klok van de honderden jaren oude houten
kerk (!) om de zoveel uur ‘Venid y Adoremos’ speelt. Het dorp heet Chañaral,
heeft zowaar straattegels en trottoirs en zelfs een koffieshop. Inderdaad, we boffen
met zoveel cultuur om ons heen! Dit is een mijnwerkersdorp. Op dit traject van onze route gaan we van het ene mijnwerkdorp naar het andere.
Het hotel waar we thans verblijven, heeft de missie pontificaal ingelijst in de gang hangen: ze willen leider zijn van het regionale toerisme. Volgens mijn liefje, beëdigd Tripadvisor-reviewer en genius bij Booking.com zijn ze dat ook. Het is een prima plek om te verblijven, alleen het ontbijt is niet om over naar huis te bloggen.
Het hotel waar we thans verblijven, heeft de missie pontificaal ingelijst in de gang hangen: ze willen leider zijn van het regionale toerisme. Volgens mijn liefje, beëdigd Tripadvisor-reviewer en genius bij Booking.com zijn ze dat ook. Het is een prima plek om te verblijven, alleen het ontbijt is niet om over naar huis te bloggen.
Op de dag van aankomst stapten we een gourmetshop binnen waar het oog van
mijn liefje op het koffiezetapparaat viel en dat van mij op een
stenencollectie. We bestelden eerst twee kopjes koffie, daarna voelde ik mij
vrij om op het kistje met glimmende stenen aan te vallen. Wow! Kon iemand in de
winkel mij vertellen wat er tussen die wattenbollen naar mij lag te knipogen?!
Moeder en zoon gingen druk bezig met het bereiden van twee fraaie latte
macchiato’s, pa werd binnengeroepen voor zijn stenenexpertise.
Ik vroeg hem of hij werkzaam was in een mijn. Dat was hij geweest maar niet
als mijnwerker. Hij was fysicus van beroep en analyseerde vooral datgene wat moest
worden gedolven en werd gedolven. In dit gebied zijn vooral goud- en
kopermijnen actief. Hij vertelde bij elke steen wat het was. Ik vond hier een
nieuwe hobby… 't Is maar tijdelijk maar ik ben gefascineerd door al die veelkleuren
stenen en aarde hier! Hij vertelde dat het mineraal dat dominant is in een rots
of een aardlaag de kleur van de steen bepaalt. Dat klinkt uiterst logisch. Hoe
intenser de kleur, hoe meer van dat mineraal erin zit. Zijn mooiste stenencollectie
kwam diep uit mijnen, langs de weg en in de woestijn vind je minder fraaie
exemplaren maar voor een Hollandse kaaskop zijn ze nog steeds mooi genoeg om te
verzamelen. Ik hoop mijn liefje in de komende weken zover te krijgen dat ook een
kilootje of wat in haar reistas mee naar huis wil nemen. (Ook heb ik een zakje
geraapte schelpen; grote, veelkleurige dubbelkleppigen.)
Nu we aan de kust vertoeven, begint onze dag doorgaans met bewolking. Dat
kennen we van ons eerdere verblijf (2015) in de kustplaatsen Viña del Mar en
Valparaíso. Ook in de vorige badplaats Bahía Inglesa hadden we ’s ochtends te
maken met bewolking en soms zeemist. Over het algemeen trekt de bewolking of de
mist tegen het middaguur op maar nu we speciaal voor het Nationaal Park ‘Pan de
Azucar’ hier zijn, blijkt het pas na 2 of zelfs 3 uur ’s middags op te trekken.
Hebben wij weer. Alhoewel we zijn bedekt, staat de UV-index op extreem (stand
11). In Santiago schaften we beiden UV-shirts met lange mouwen aan. De exemplaren die we voor eerdere zonovergoten reizen kochten, hangen thuis in de kast… We werden er een beetje sip en sikkeneurig van (jawel, ook
mijn liefje) want die prachtige baaien en de onwerkelijke kleuren van de
heuvels en rotspartijen komen nu eenmaal beter tot hun recht met een zonnetje.
Later op de middag begon de zon inderdaad weer kort maar krachtig te schijnen.
We reden om half 10 weg bij het hotel en kwamen een half uurtje later bij
de controlepost van het park aan. We waren de eersten. Daar werden onze namen
en herkomst genoteerd. Vervolgens werden we doorgelaten naar het verderop
gelegen bezoekerscentrum en de kassa. Voor 5.000 Chileense pesos (ongeveer €6.50
per persoon) mochten we door. Het bezoekerscentrum had niet veel om het lijf;
daar valt nog wel het een en ander aan te verbeteren en uit te breiden. Wel
ontvingen we goede gidsen: een algemene met daarin de rijroute en de
wandelpaden, een specifieke van de bestaande flora in het park, een gids over
de geologie van het gebied.
We gingen op weg naar het uitkijkpunt over de Caleta Pan de Azúcar die
aan het einde van een pad van ongeveer 3.5 kilometer (enkele weg) ligt. We
waren op dat moment de enigen die er rondliepen. Je loopt over een aangelegd
schelpenpad langzaam maar zeker omhoog. Aan beide kanten van het pad bevinden
zich ontelbare cactussen, in diverse staten van dienst. Guanaco’s hebben zich
in deze woestijnachtige, droge gebieden aangepast en eten de bloemen en
vruchten van cactussen. Mijn liefje vond het saai en ze had een punt. Niet
alleen liepen we onder een wolkendek, er was geen dier te bekennen. Zelf maakte
ik regelmatig een foto van een cactussoort en specifieke flora. Er zouden minstens
20 soorten cacti zijn te ontdekken maar ik bleef op minder dan tien soorten
steken. De dominante soort cactus hier heet ‘Copiapó’, naar de regiohoofdstad
van de provincie met dezelfde naam. De wandelroute viel tegen. Er was geen woestijnvos,
guanaco of vogel te bekennen. Door goed op te letten zag ik één salamander en mijn
liefje maakte mij attent op een tor met gele schouders (dat dan weer wel). Ik
realiseer mij dat we verwend zijn… We hebben op onze rondreis door Chili al
heel veel fauna gezien!
Morgen keren we weer naar het 110 hectare grote natuurgebied terug maar we pakken het anders aan. We gaan later, in de hoop dat we de omgeving met
meer zon kunnen aanschouwen. Misschien zijn er dan meer toeristen te bekennen. Wij vinden het tamelijk uitgestorven, ondanks dat men hier zomervakantie heeft. Wellicht is dit gebied voor de meeste Chilenen al te noorderlijk? We begrijpen steeds beter waarom Santiago ruim 6 miljoen inwoners heeft. De rest van het land bestaat uit natuurgebied of afgelegen gebied. In de omgeving van Santiago is voor alle maten portemonnees vakantie te vieren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten