Afgelopen maandag las ik een column in de Volkskrant waarin Peter de Waard zich afvroeg of ruimte- en diepzeetoerisme niet zou moeten worden afgeschaft. De rijken der aarde kopen een ticket van €400.000 om een paar minuten buiten de dampkring te vertoeven, ze betalen €250.000 om naar een stuk oud roest op de bodem van de oceaan te kijken. Hij vindt het grote onzin want daarmee wordt geen enkel maatschappelijk belang gediend. Bovendien ziet hij een paradox: enerzijds legt de maatschappij aan burgers steeds meer regels op om zichzelf in bescherming te nemen (denk aan veiligheidsgordels, helmen, een alcoholban, etc.), anderzijds nemen mensen zelf steeds meer risico’s om de held uit te hangen. Iedere lezer weet waarom hij zich dat afvroeg. Er was immers sinds een dag een Amerikaanse toeristische onderzeeër zoek in de noord-Atlantische oceaan. Zoveel aandacht krijgen de sneue boten met Afrikaanse migranten op de Middelandse Zee niet!
De kleine duikboot (ruim zes meter lang) met vijf passagiers aan boord was met de Canadese lanceerboot Polar Prince vanuit Newfoundland gaan varen, op weg naar het gezonken cruiseschip Titanic dat 650km uit de kust ligt. Het onderwatervoertuig van OceanGate werd boven de rustplaats van de Titanic te water gelaten. Nog geen twee uur na de afdaling naar grote diepte (3.8km) maakte de Titan geen contact meer met de boot. Men wist niet waar het was (op de oceaanbodem of drijvend aan het oppervlak?), wist niet wat het eventuele euvel was (verstrikt geraakt in de rommel rondom de Titanic, uitval van het systeem of van de communicatiemiddelen?).
Aan boord van dit niet-gecertificeerde titanium speeltje, dat werd aangestuurd met een Logitech game controller, zat inderdaad een aantal steenrijke wereldburgers: de oprichter van het bedrijf dat deze onderwaterexpedities ontwikkelde en uitvoert (OceanGate) en de man die als bestuurder functioneert, een van de rijkste mannen van Pakistan met zijn 19-jarige zoon, een Britse vliegenier en avonturier die drie Guinness Book-wereldrecords op zijn naam heeft staan, een Franse mariene expert die tevens eigenaar is van het bedrijf RMS Titanic Inc. dat de exploratierechten van de gezonken boot beheert.
De onderzeeër had voor 96 uur zuurstof aan boord, voor vijf personen. Die hoeveelheid zou afgelopen donderdagochtend zijn opgebruikt.
Donderdagavond meldde de Amerikaanse kustwacht tijdens een officiële persconferentie dat de sub al op zondag was geïmplodeerd. Ik keek live naar die uitzending. Ze dachten acoutisch bewijs te hebben gehoord en gingen zoeken op die vermeende plek. Een op afstand bestuurbaar vaartuig (Remotely Operated Vehicle) vond brokstukken op 200m van de boeg van de Titanic die herleidbaar waren naar de Titan. Geen passagier overleefde die implosie. Dat kan ook niet. Op deze diepte komt er een druk van circa 400 bar op een mensenlichaam vrij, omgerekend is dat ongeveer 400kg gewicht per vierkante centimeter. Doodgedrukt, iedereen was op slag dood. En dan hoor je een Amerikaanse journalist vragen wat de instanties gaan doen met de stoffelijke resten van de passagiers... (Die werden wel aangetroffen, naar verluidt.) De vraag of zij aan boord van Titan nog een blik op hun reisdoel konden werpen voor het noodlottige incident, had ik interessanter gevonden. Die zal echter nooit worden beantwoord. Die ironie ontging mij evenmin. Tja.
Onlangs las ik een heel boeiend boek, getiteld ‘Reuchlins reis. De Holland-Amerika Lijn en de landverhuizers’, van Cathalijne Boland. Ik had het sneller uit dan de mini-onderzeeër werd gevonden! Het verhaal is gelieerd aan de Titanic en heeft bovendien een Nederlands randje.
Het is namelijk het levensverhaal van Johan George Reuchlin, zoon van jonkheer Otto (Duitse adel), mede-oprichter van de Rotterdamsche Stoomvaart-maatschappij. Dat is de voorloper van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (NASM) die in 1896 wordt omgedoopt tot Holland-Amerika Lijn. Dit was de eerste rederij die met een vaste dienstregeling vanuit Rotterdam op Amerika ging varen. Dat begon in oktober 1872 toen het stoomschip Rotterdam vanuit Rotterdam naar New York vertok. Hiermee werd een brug over de oceaan gelegd, aldus jubelende Nederlandse kranten in die tijd. Overigens heette de rederij toen nog Plate, Reuchlin & Co.
Zoon George Reuchlin -eveneens jonkheer- was zestien jaar toen hij in 1891 voor de eerste keer zelf op het promenadedek van een oceaanstomer zijn naasten uitzwaaide. Hij vertrok op het schip de Spaarndam dat op weg ging naar New York. Een pleziertocht werd het niet. George had veel last van zeeziekte en dat zou hem voor de rest van zijn leven parten spelen. Hij studeerde in Parijs, liep stage in verschillende buitenlandse steden en kreeg in 1900 een baan als afdelingschef op het hoofdkantoor van de Holland-Amerika Lijn in de Maasstad. Vijf jaar later trouwde hij met zijn buurmeisje Athie (Agatha), dochter van een bemiddelde koffiemakelaar.
Vader Otto leed in 1889 aan boord van de Leerdam schipbreuk op het Kanaal. Minder dan vijf minuten nadat hij in een reddingssloep stapte, lag het schip op de bodem. George reisde ook vaak voor werk, op schepen van de eigen maatschappij maar ook op die van de concurrentie. Er zat echter een oceaan van verschil tussen zijn reizen als eersteklaspassagier en die van landverhuizers in de derde klas. Boland beschrijft die reizen uitgebreid: zeven gangen-lunches, dineren aan tafel van de kapitein, souperen aan het einde van elke vaardag. Daarentegen beschrijft de auteur ook minutieus hoe de ontvangst van landverhuizers verliep door de Amerikaanse immigratiedienst op Ellis Island (New York ), The Island of Tears.
De concurrentie op de lucratieve vaart van Europa naar de Verenigde Staten was moordend, er was een hevige prijzenoorlog gaande. In die jaren zochten naar schatting 13 miljoen migranten vanuit een uitzichtloos bestaan of vanwege vervolging (joodse mensen uit Rusland en Oost-Europa) een betere en veiligere toekomst aan de andere kant van de oceaan. Een miljoen van hen zou vanaf de Rotterdamse Wilhelminakade met een schip van de Holland-Amerika Lijn naar de VS vertrekken. De zakenmannen op de grote vaart sloten samenwerkingsverbanden en onderlinge deals om hun winsten veilig te stellen.
In april 1912 stapte George aan boord van de Titanic, het nieuwste -en naar verluidt onzinkbare- schip van collega-rederij The White Stare Line. Het was de maiden trip van dit illustere passagiersschip. HAL had op dat moment zelf een nieuw schip besteld bij dezelfde rederij: Harland & Wolff in Belfast. Het vertrouwen in de scheepsbouwer was groot. (Dat bedrijf bestaat nog steeds.)
In het Stadsarchief van Rotterdam wordt de familiecollectie van de Reuchlins bewaard. Daarin vind je onder andere de brieven die George tijdens de eerste dagen van de reis met de Titanic stuurde aan zijn gezin. Hij verbaasde zich over de grootte van zijn hut, zo schreef hij op een kaart aan zijn zoon (het echtpaar had twee kinderen). Eén dag voor de ramp stuurde hij nog een telegram naar zijn echtgenote, waarin hij meldde dat de zee zeer rustig was. De rest is geschiedenis. Er kwamen 1.500 passagiers om bij deze scheepsramp.
Dit boek over een vooraanstaande Rotterdamse ondernemersfamilie vond ik dermate meeslepend dat ik het doorgaf aan Rotterdamse vrienden die hier een vakantiehuis hebben. Piet & Agnes zijn eveneens veellezers en we bespreken onze gelezen boeken altijd met elkaar. Bovendien maakten zowel zij als wij tochten op een cruiseschip van de Holland-Amerika Lijn. Wij kunnen dat gelukkig navertellen. Maar we delen eveneens een landverhuizersverleden. Piet deed het als kind, mijn liefje en ik als volwassenen. Ook dat schept een band.
Boland haalde voor haar eerste boek zoveel interessante nieuwsfeiten naar boven over de de lijn en de familie en schreef dermate uitvoerig over Rotterdam dat het hen zeker zou boeien. Dat bleek een juiste inschatting. Onze vrienden zochten van alles nader uit en vertelden ons dat een verre nazaat van George Reuchlin pastoor werd in een Hollandse enclave in Spanje (Rojales). En dat er een Landverhuizersmuseum wordt ingericht in Katendrecht, Rotterdam. Het zal in 2024 de deuren openen voor bezoekers. Wij bezochten een dergelijk museum tijdens eerdere reizen naar Ellis Island en Buenos Aires.
Tijdens een gesprek over dit verhaal merkte ik op dat het voor de nabestaanden heel naar moet zijn geweest om niet precies te weten hoe George zijn laatste uren beleefde aan boord van het gedoemde schip. Athie schreef allerlei mensen aan, over de hele wereld, die de reis hadden overleefd. Haar echtgenoot werd tijdens zijn laatste uren nauwelijks opgemerkt. Hij hield zich bij voorkeur afzijdig, las liever een goed boek en mijmerde over zijn vrouw en gezin. Als echtgenote had ze bij ieder afscheid veel emoties over zijn vertrek. Ze spraken af dat zij iedere keer zou proberen die onder controle te houden om hem te laten vertrekken. In elke briefwisseling dankte hij zijn vrouw dan voor haar zogenaamd stoïcijnse houding. Dat zegt wel iets over deze twee. Ze waren dol op elkaar.
In ijskoud noord-Atlantische water kwam er een einde aan Reuchlins reis. Zijn lichaam werd nooit geborgen. Het wrak van de Titanic werd in 1985 gevonden door de Amerikaanse oceanograaf en mariene geoloog Robert Ballard. Het schip brak in tweeën, de delen liggen ongeveer 50m van elkaar op de bodem.
Nu, 111 jaar later, liggen daar de schamele brokstukken
van een tweede scheepje bij. Titan en Titanic, voor altijd verenigd.