Vriend Hugo was zo vriendelijk om na zijn week in Nederland voor mij de
dikke pil van historicus dr Rémy Limpach mee te brengen. Het gaat om het boek
‘De brandende kampongs van Generaal Spoor’. Het promotie-onderzoek van Limpach leidde
tot een baanbrekend werk waarin op overtuigende wijze wordt aangetoond dat het
officiële standpunt van de Nederlandse regering sinds 1969, dat ‘excessen’ van
Nederlandse militairen in Nederlands-Indië in de periode 1945-1949 slechts incidenteel voorkwamen,
onjuist is.
Sindsdien zit ik geboeid -met bril op- te lezen in de ruim 800 pagina’s; niet
eerder las ik een boek met zulke kleine letters! Inmiddels belandde ik op
pagina 400, het deel waarin de oorlogsmisdaden
en de vele misstanden (smokkel, diefstal, verduistering) door Nederlandse militairen
op Bali worden beschreven.
In mijn pubertijd vroeg ik mijn vader over zijn diensttijd in
Nederlands-Indië maar er kwam weinig over zijn lippen. Dat typeert die
generatie. Wel weet ik dat tenminste één van zijn jeugdvrienden daar om het
leven kwam. Mijn vader zei namelijk één keer “dat het niet
gemakkelijk is om je vriend in de hoogste boom te zien hangen.” De meeste oorlogsherinneringen
nam hij mee zijn graf in.
Voordat ik het ouderlijk huis als jongvolwassene verruilde voor een
studentenkamer, vroeg ik aan mijn ouders of ik enkele foto’s van vroeger mocht
meenemen. Dat vonden ze goed. Ik maakte een keuze uit de fotoboeken die onderin
de kast lagen en nam foto’s mee van mijn vader als jongeman, als militair, van
hem en mijn moeder samen en van het jonge gezin dat zij na zijn terugkeer uit
Nederlands-Indië stichtten.
Mijn moeder en hij leerden elkaar in oorlogstijd kennen via
correspondentie. Tijdens zijn uitzending naar Nederlands-Indië trouwden ze met
de handschoen. Dat deden militairen in die tijd regelmatig als ze hun verloofde
naar de archipel wilden laten overkomen. (Dat gebeurde niet.) Na mijn vader’s
terugkeer trouwden ze voor het echt. Deze foto, waarop de militaire insignes van
mijn vader zijn te zien, werd genomen in oktober 1949.
Ik meende mij te herinneren dat hij als oorlogsvrijwilliger naar de Oost
ging. Limpach haalt in zijn boek vrijwilliger Jacob Vredenbregt aan die verklaarde
dat de zucht naar avontuur en de vlucht uit de ellende van honger en armoede in
Nederland-in-oorlogstijd de belangrijkste redenen waren om vrijwillig naar
Nederlands-Indië te worden uitgezonden, voor hem en veel van zijn maten. Ik
denk dat dit ook voor mijn vader gold. Ik kreeg nooit de indruk dat hij ideologische
drijfveren had.
Ik haalde het familie-album tevoorschijn en bekeek de foto’s en plaatjes die
ik van hem uit die tijd heb aandachtig. Zo is er een ansichtkaart van het
troepentransportschip de Groote Beer. Op een van de foto’s staat hij met maten in
een veld met palmbomen. Achterop staat dat hij in het voorjaar van 1948 is
gelegerd in Tangerang, een plaats ten westen van het vroegere Batavia,
West-Java. Op de achterkant van een andere foto waar mijn vader -kennelijk-
voor mijn moeder poseert op een motor, staat met potlood B20 geschreven (denk
ik). Geen idee waarnaar dat verwijst. Hij vraagt haar op die achterkant hoe hij eruit ziet maar vermeldt tegelijkertijd
dat hij er niets van kan.
Naarmate de lectuur over de brandende kampongs vorderde, kreeg de
wens om meer te weten over mijn vader als militair mij meer en meer in zijn
greep. Waar diende hij en wanneer? Hoe reisde hij naar zijn
bestemming? Wat was zijn marsroute? Wat waren de taken van zijn groep? Wanneer
en hoe keerde hij naar Nederland terug? Ik zocht en zocht. Mijn ogen brandden
in hun kassen. Afgelopen week deed ik niets anders. Defensie, veteraneninstituten,
diverse websites van Indiëgangers... ik ging ze allemaal af.
Het duurde relatief lang voordat ik iets over hem vond. Zijn
volledige naam, anders gespeld dan ik mijn familienaam nu doe (!), in
combinatie met plaats Tangerang gaf de eerste grote hit. Zijn naam en rang
stonden op een lange lijst van manschappen van de 7 December-divisie. Die divisie was oorspronkelijk bedoeld om te gaan
vechten tegen de Japanners maar toen die vroegtijdig capituleerden, werden de mannen klaargestoomd om te vechten tegen de nieuwe 'vijand' in Nederlands-Indië.
De beheerder van een website met passagiers- en botenlijsten
van Indië-gangers die ik mailde, vond gegevens over mijn vader. Verwijzend naar het
woonadres van mijn opa in Nederland vroeg hij of dat mijn vader was. Nou en of!
Zo kwam ik te weten dat hij aan boord van de Groote Beer naar Amsterdam
terugkeerde in augustus 1949. Wanneer hij precies naar Batavia reisde, is nog
niet duidelijk. Mijn vader blijkt bovendien geen vrijwilliger te zijn geweest. Hij
ging erheen als 29-jarige dienstplichtig militair en kreeg in Indië de rang van sergeant
(onderofficier).
Vervolgens vond ik zelf officiële gegevens over zijn
bataljon en het regiment waarvan hij deel uitmaakte. Dat bataljon kreeg naar
verluidt een korte opleiding en lichte bewapening. Het was onderdeel van de
divisie Palmboom, opgericht in Vught in 1947. Zijn bataljon functioneerde
hoofdzakelijk als bewakingsbataljon; de manschappen bewaakten depots,
krachtstations en een vliegveld in West-Java. Ze werden tevens belast met
konvooibeveiliging. Hun embleem was een ridder met schild: ‘men wilde zich
een ridderlijke tegenstander tonen’. Het bataljon had zelfs een eigen krantje.
Mijn vader maakte de Eerste en Tweede Politionele Actie mee.
Kasian. Dat waren eufemistische uitdrukkingen voor oorlog. Hij en zijn maten moesten toentertijd de Van Mooklijn verdedigen tegen guerrilla-aanvallen
van het Indonesische leger. (Van Mook was toentertijd
luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië.) Iets waarin de meeste
Hollandse militairen niet waren getraind. Dat leger was naar verluidt moeilijk
te bestrijden omdat men zich na verrassingsaanvallen direct achter de demarcatielijn
terugtrokken; een gebied dat de Nederlanders niet mochten betreden. Het waren
zeer onrustige tijden, dat begrijp ik inmiddels uit het goed gedocumenteerde boek van Limpach. 17 mannen van het bataljon van mijn vader kwamen om.
Hij gelukkig niet. Zo kon hij mijn (geliefde) vader worden.
Dit alles had ik veel eerder willen weten, bij voorkeur vóór
zijn overlijden. Toentertijd was ik echter helemaal niet bezig met het
oorlogsverleden van mijn vader. Tja. Als ik mij goed herinner, ging hij een
keertje naar een Veteranendag. Ik denk niet dat het hem boeide. Hij was er de
persoon niet naar om terug te kijken. Hij werd in de Eerste Wereldoorlog geboren, maakte de Tweede Wereldoorlog zeer bewust mee en diende zijn land ook nog in de Oost. Ik realiseer mij dat hij ruim zeven jaar van zijn leven in militaire dienst was.
Mijn vader zou binnenkort 98 jaar zijn geworden. Het onderzoek naar dit deel van zijn geschiedenis is hiermee nog niet afgerond. Bij verschillende instanties staan nadere vragen uit.
Mijn vader zou binnenkort 98 jaar zijn geworden. Het onderzoek naar dit deel van zijn geschiedenis is hiermee nog niet afgerond. Bij verschillende instanties staan nadere vragen uit.